Перевод: со всех языков на английский

с английского на все языки

not to do a hand's turn

  • 1 hand

    1 [lichaamsdeel] hand
    2 [handschrift, stijl] hand ⇒ (hand)writing
    3 [figuurlijk] [kant] hand ⇒ side
    ♦voorbeelden:
    1   op handen en voeten kruipen • crawl on all fours
         zich met handen en voeten verweren • 〈 figuurlijk〉 defend oneself tooth and nail
         aan/met handen en voeten gebonden zijn • 〈 ook figuurlijk〉 be tied hand and foot
         in andere handen komen • change hands
         blote handen • bare hands
         die zaak is in goede/slechte handen • that matter is in good/bad hands
         in goede/verkeerde handen vallen • 〈 figuurlijk〉 fall into the right/wrong hands
         〈 figuurlijk〉 gouden handen hebben • be good with one's hands
         〈 figuurlijk〉 met harde hand opvoeden • bring up the hard way
         iemand de helpende hand bieden • lend someone a (helping) hand
         〈 figuurlijk〉 bevelen van hoger hand • orders from above
         〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • put the finishing touches to something
         niet met lege handen komen • not come empty-handed
         〈 figuurlijk〉 uit de losse hand • roughly, in an improvised way
         〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • do something off the cuff
         iets met vaste hand doen • do something with a sure touch
         〈 figuurlijk〉 met vaste/krachtige hand regeren • rule with a firm/iron hand
         hij is in veilige handen • he is in safe hands
         iemand (de) handen vol werk geven • give someone no end of work/trouble
         de handen vol hebben aan iemand/iets • have one's hands full with someone/something
         hij heeft de handen meer dan vol • he has enough/too much on his plate
         dat kost handen vol geld • that costs lots of money
         iets aan vreemde handen toevertrouwen • entrust something to strangers
         hij heeft de handen niet vrij • he does not have a free hand
         〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • give someone a free hand
         〈 figuurlijk〉 de vrije hand hebben/krijgen • have/acquire a free hand
         ergens zijn handen niet aan vuil willen maken • refuse to soil one's hands with something
         〈 figuurlijk〉 met zachte hand • with a light touch
         de handen van iemand aftrekken • 〈 figuurlijk〉 wash one's hands of someone
         hij mag zijn handen dichtknijpen • 〈 figuurlijk〉 he may call himself lucky
         〈 figuurlijk〉 ik draai er mijn hand niet voor om • 〈 ik heb er geen moeite mee〉 I think nothing of it; 〈 het kan me niet schelen〉 I don't care a rap (for it)
         iemand de hand drukken/geven/schudden • give someone one's hand, shake hands with someone
         dan kunnen we elkaar de hand geven • we're in the same boat
         elkaar de hand geven 〈 om kring te vormen〉 • link hands
         de hand in iets hebben • 〈 figuurlijk〉 have a hand in something
         〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • 〈 aan zijn kant staan〉 stand by someone; 〈 iemand beschermen die iets misdaan heeft〉 protect someone
         ergens streng de hand aan houden 〈 regel, voorschrift〉 • adhere strictly to something
         de handen ineenslaan • 〈 van verbazing〉 clasp/throw up one's hands; 〈 figuurlijk〉 join hands/forces
         mijn handen jeuken • 〈 figuurlijk〉 I'm itching to give (someone) a good hiding
         〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • earn/get applause
         〈 figuurlijk〉 de hand op iets/iemand leggen • lay hands on someone/something
         iemands hand lezen • read someone's palm
         de hand lichten met het reglement • disregard the regulations
         de hand ophouden • 〈 figuurlijk〉 hold out one's hand for a tip; beg
         elkaar de hand reiken • hold out a hand to each other 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 reach out to each other
         handen schudden • shake hands
         〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • take one's own life
         hij steekt geen/nooit een hand uit • he never does a stroke of work
         zijn handen uit de mouwen steken • 〈 figuurlijk〉 put one's shoulder to the wheel
         〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • acknowledge blame
         de hand over het hart strijken • 〈 figuurlijk〉 be lenient/soft-hearted
         hij kan zijn handen niet thuishouden • he can't keep his hands to himself
         zijn hand uitsteken • 〈 in het verkeer〉 indicate
         〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • have clean hands
         daar wordt vaak de hand mee gelicht • that is often skimped/not taken seriously
         (mijn) hand erop! • you have/here's my hand on it!
         handen omhoog! (of ik schiet) • hands up!/ 〈 informeel〉stick 'em up! (or I'll shoot)
         handen thuis! • hands off!
         〈 figuurlijk〉 iets aan de hand hebben • 〈 met iets bezig zijn〉 have something going/on; 〈 bij iets betrokken zijn〉 be involved in something
         〈 handel〉 goederen die aan de hand blijven • goods that are left on one's hands
         〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • get someone something
         aan de hand van deze berekeningen • on the basis of these calculations
         iemand een middel aan de hand doen tegen huiduitslag • put someone on to a good remedy for a rash
         niks aan de hand! • there's nothing the matter
         aan de hand van deze ervaringen concludeer ik … • in view of these experiences I conclude …
         iets achter de hand hebben • 〈 figuurlijk〉 have something to fall back on; 〈 heimelijk〉 have something up one's sleeve
         iets achter de hand houden • 〈 figuurlijk〉 keep something in reserve
         wat geld achter de hand houden • keep some money for a rainy day
         ik heb mijn gummetje altijd vlak bij de hand • I always have my rubber near at hand
         zo iets heb ik wel meer bij de hand gehad • 〈 figuurlijk〉 I am an old hand at this
         in de handen klappen • clap one's hands
         goed/gemakkelijk in de hand liggen • 〈 stuk gereedschap〉 have a handy grip; 〈 boek〉 be nice to hold
         iemand in handen vallen • 〈 figuurlijk〉 fall into the hands of someone
         iemand iets in handen spelen • put something someone's way
         iemand iets in de hand duwen/stoppen • slip/thrust something into someone's hands; 〈 figuurlijk〉 palm/fob someone off with something
         〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • have a good control of a car
         〈 figuurlijk〉 iets in de hand hebben • have something under control
         〈 figuurlijk〉 iets zelf in de hand hebben • have something in one's own hands
         een bewijs in handen hebben • have evidence
         het onderzoek is in handen van N. • the investigation is being conducted by N.
         de markt in handen hebben • control/have control of the market
         de politie heeft de zaak nu in handen • the police have the case in hand
         iets in handen krijgen • get hold of something; 〈 toevallig〉 chance on something
         de macht in handen hebben • have power
         de toestand in de hand hebben • have the situation in hand
         in handen vallen van de politie/de vijand • fall into the hands of the police/enemy
         hand in hand gaan met 〈 ook figuurlijk〉 • go hand in hand with 〈 ook figuurlijk〉
         〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • be at one's wits' end
         〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • jump at something; 〈 aanbod, gelegenheid ook〉 seize (upon) something
         zich met hand en tand verzetten • 〈 figuurlijk〉 fight tooth and nail
         met de hand wassen 〈 tegenover in de machine〉 • wash by hand
         met de hand gemaakt/geschreven • hand-made/handwritten
         〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • swear to something faithfully
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • force/mould/bend someone to one's will, manage someone, twist someone round one's (little) finger
         〈 figuurlijk〉 hij zet alles naar zijn hand • he has it all his own way
         iets om handen hebben • have something to do
         〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • be at work on something
         〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • take someone in hand/to task
         iemand op de handen kijken • 〈 figuurlijk〉 breathe down someone's neck
         iemand op (de) handen dragen • 〈 figuurlijk〉 worship/idolize someone
         hand over hand toenemen • increase hand over fist, gain ground rapidly
         iemand iets ter hand stellen • hand something (over) to someone
         iets ter hand nemen • take something up, take something in hand, undertake something
         〈 figuurlijk〉 iets uit handen geven • part with something
         er komt niets uit zijn handen • he doesn't get anything done
         uit de hand lopen • get out of hand
         〈 figuurlijk〉 ik heb die informatie uit de eerste hand • I have this information at first hand
         iemand het werk uit (de) handen nemen • take work off someone's hands
         iets van de hand doen • sell/part with/dispose of something
         van hand tot hand gaan • be passed from hand to hand
         goed/duur van de hand gaan • sell well/at high prices 〈 van koopwaren〉
         dat ligt voor de hand • 〈 figuurlijk〉 that speaks for itself
         dat is de meest voor de hand liggende conclusie • that is the most obvious conclusion
         geen hand voor iemand/iets uitsteken • not lift a finger for someone/something
         hij heeft er geen hand naar uitgestoken • 〈 niets aan gedaan〉 he hasn't done a stroke of work on it; 〈 niets van gegeten〉 he hasn't touched it
         geen hand voor ogen kunnen zien • 〈 figuurlijk〉 not be able to see one's hand in front of one('s face)
         〈 informeel〉 het zijn twee handen op één buik • 〈 figuurlijk〉 they are hand in glove
         ik heb maar twee handen! • I have only (got) one pair of hands!
         〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • not have enough hands
         〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • many hands make light work
    2   een brief van dezelfde hand • a letter from the same hand
         een verhaal van de hand van • a story (written) by
    3   de zieke is aan de beterende hand • the patient is on the mend/getting better
         aan mijn rechter/linker hand • on my right/left (hand/side)
         aan de winnende hand zijn • be winning
         〈 figuurlijk〉 iemand op zijn hand hebben/krijgen • have/get someone on one's side
    ¶   wat is er daar aan de hand? • what's going on there?
         〈 figuurlijk〉 alsof er niets aan de hand was • as if nothing had happened/was wrong
         er is iets aan de hand • there's something the matter/up
         iets/iemand in de hand werken • encourage something/someone; 〈 iets ook〉 make for something; 〈 iemand ook〉 play into someone's hands
         elkaar in de hand werken • 〈van dingen/situaties〉 reinforce one another
         〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • be heavy/ponderous
         op handen zijn • be (near) at hand/imminent/forthcoming
         van de hand in de tand leven • live from hand to mouth
         een verzoek/voorstel van de hand wijzen • refuse a request 〈 verzoek〉; turn down a proposal 〈 voorstel〉

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hand

  • 2 pal|ec

    m 1. Anat. digit 2. (u ręki) finger; (kciuk) thumb
    - mały palec the fourth a. the little finger; the pinkie pot.
    - palec wskazujący the first a. the index finger, the forefinger
    - palec serdeczny the third a. the ring finger
    - zwinne palce deft a. nimble fingers
    - wodzić po czymś palcami to run one’s fingers over sth
    - grozić (komuś) palcem to wag a a. one’s finger at sb, to shake one’s finger at sb
    - wskazywać kogoś/coś palcem to point one’s finger at sb/sth
    3. (u nogi) toe
    - wielki palec u nogi the big toe
    - stanąć na palcach to stand on tiptoe a. on tiptoes a. on one’s toes US
    - iść/chodzić na palcach to tiptoe
    4. (część rękawiczki, buta, pończoch) rękawiczka z jednym palcem a mitten 5. Techn. palec rozdzielacza a rotor arm
    ■ palcem nie kiwnąć a. nie kiwnąć palcem w bucie not to (even) lift a. raise a finger, not to do a hand’s turn
    - palec boży the hand of God
    - palcem na wodzie pisane written on the wind
    - mój awans jest palcem na wodzie pisany my promotion is written on the wind
    - ludzi w jej wieku/rodowitych Rosjan/jamniki można było policzyć na palcach (jednej ręki) people (of) her age/native Russians/dachshunds could be counted on the fingers of one hand
    - daj mu palec, a on całą rękę chwyta give him an inch and he will take a mile przysł.
    - gdzie palcem tknąć wherever you turn
    - maczać w czymś palce to have a finger in the pie, to have a hand in sth
    - mieć coś w małym palcu to have sth at one’s fingertips
    - mieć w jednym palcu więcej rozumu a. wiedzy niż ktoś inny w głowie to have more brains in one’s little finger than somebody else has in his/her whole body
    - nie kładź palca między drzwi don’t get your fingers burned, mind you don’t burn your fingers
    - pociąg był tak bardzo zatłoczony, że nie było gdzie palca wcisnąć a. wetknąć the train was crammed full of a. jam-packed with passengers
    - publiczność stała – nie było gdzie palca wetknąć the audience stood jam-packed
    - sypialnia była tak wyładowana jej rzeczami, że palca by nie wetknął the bedroom was stuffed to the gunwales with her things
    - nie tknąć a. nie trącić kogoś palcem not even to lay a finger on sb
    - owinąć kogoś dokoła a. koło a. wokół (małego) palca to twist a. wind a. wrap sb around one’s little finger
    - patrzeć na coś przez palce to turn a blind eye to sth, to wink at sth
    - pieniądze/zarobki przeciekają nam przez palce we let money slip through our fingers
    - pokazywać a. wytykać kogoś palcami to point a finger a. an accusing finger at sb
    - mieszkał/został sam jak palec he lived/was all alone a. all on his own
    - jestem sam jak palec na tym świecie I am all alone in the world
    - (to) zarzut wyssany/historia wyssana z palca (that is) a trumped-up charge/story
    - wystarczy palcem kiwnąć you have only to lift your little finger
    - wystarczy palcem kiwnąć na nią, a ona już leci you’ve only to lift your little finger, and she’ll come running
    - znać Paryż/katechizm jak (swoje) pięć a. dziesięć palców to know Paris/the catechism like the back of one’s (own) hand
    - palce lizać (o jedzeniu) yum-yum! pot., scrumptious pot.; (o osobie, rzeczy) scrumptious (stuff a. thing) pot.
    - kobitka palce lizać! she’s quite a dish!
    - mała jak palec, a zła jak padalec przysł. ≈ nasty little vicious twerp pot.

    The New English-Polish, Polish-English Kościuszko foundation dictionary > pal|ec

  • 3 палец о палец не ударить

    палец (пальцем, пальца) о палец не ударить
    разг., неодобр.
    not (never) lift (move, stir) a finger; not (never) do a hand's turn; not do a stitch (a stroke) of work; not turn one's hand over

    - Палец об палец он, верно, не ударил, чтоб провести в жизни хоть одну свою сентенцию. (А. Писемский, Тысяча душ) — 'He has probably never lifted a finger to put into practice a single one of his fine phrases.'

    - Имей в виду, что больше я не ударю пальцем о палец! Расхлёбывай сам эту кашу. (В. Каверин, Открытая книга) — 'Remember, I'm not going to stir another finger on your behalf. You'll have to get out of this trouble by yourself.'

    - Ах, негодяйка! Бесстыдница! Четыре недели живёт, палец о палец не ударила! Ты, что ж, жрать будешь у нас, а работать на своего отца станешь?! (Г. Марков, Сибирь) — 'Why, you shameless hussy! Living here for weeks already and not moving a finger! Do you imagine you're going to eat here and work for your father?'

    Поступок Скобелева Зину возмутил. Она побежала с газетой к Виктору: - Вы только взгляните, Виктор Ильич, какой нахал этот человек! Ведь пальцем о палец не ударил, а пишет! (В. Кочетов, Журбины) — Scobelev's action shocked Zina. She ran with the newspaper to Victor. 'Just look what a time-server this Skobelev is, Victor Ilyich! He hasn't done a stroke of work, but he writes as if he had done it all.'

    Русско-английский фразеологический словарь > палец о палец не ударить

  • 4 палец о палец не ударить

    2) Colloquial: not lift a finger
    3) Set phrase: not to stir a finger (to do smth.)

    Универсальный русско-английский словарь > палец о палец не ударить

  • 5 и пальцем не пошевелить

    General subject: not to do a hand's turn, not to lift a finger, not to lift a hand ( a finger), not to move a finger, not to raise a finger, not to stir a finger

    Универсальный русско-английский словарь > и пальцем не пошевелить

  • 6 ничего не делать

    2) Colloquial: veg
    3) Australian slang: bludge, bugger all

    Универсальный русско-английский словарь > ничего не делать

  • 7 не ударить палец о палец

    Универсальный русско-английский словарь > не ударить палец о палец

  • 8 сидеть сложа руки

    Универсальный русско-английский словарь > сидеть сложа руки

  • 9 kisujját sem mozdítja

    not lift a hand, not do a hand's turn

    Magyar-ingilizce szótár > kisujját sem mozdítja

  • 10 намирам

    1. find
    (откривам, издирвам) find out, discover, detect, track down, earth down, ferret out, rake up, come across, run across, run to earth, hunt up/out, look up/out, dig up, lay o.'s hand on, turn up
    намирам работа find work/employment, sl. land a job
    намирам дума в речника look up a word in the dictionary
    намирам си клиент (за проститутка) pick up a man
    намирам/откривам петрол strike oil
    намирам отново чадъра си retrieve o.'s umbrella
    намирам отново следите на recover the tracks of
    намирам и донасям (дивеч-за куче) retrieve
    няма да намериш друг/втори като него you won't find his peer
    мъчно намирам слушатели have to took far for an audience
    където намери left and right, indiscriminately
    адвокатът няма да миряса, докато не намери данните, които са му нужни the lawyer will not rest until he ferrets out the information he needs
    той намери адреса й в указателя he looked out her address in the directory
    най-сетне го намерихме/открихме в една кръчма finally we tracked him down to/in a pub
    между писмата намерих една снимка на майка ти among the letters I turned up a photograph of your mother
    стана ми неприятно, че не ви намерих в къщи I was disappointed to find you out
    всеки си намира каквото търси everybody finds his match; like will to like; everybody finds what he looks for
    не разбирам какво намираш в него I can't understand what you find in him
    не намирам нищо лошо в това I see nothing bad in it
    2. (считам) find, think, consider
    намирам някого за умен find/consider s.o. clever
    намират го умен he is considered clever, he is looked upon as a clever man
    намирам за необходимо да направя нещо find/deem it necessary to do s.th.
    намирам за добре think fit/good
    както намерите за добре as you think/see fit/best, as you please
    нека го направи, както намери за добре let him do it as he chooses
    намирам някого за виновен find s.o. guilty
    намирам някого за невинен find s.o. not guilty
    намериха го (за) виновен he was found guilty
    намирам нещо за трудно find s.th. difficult; make heavy weather of s.th.
    3. (в съчетание с отвлечени същ.)
    намирам одобрение meet with approval
    намирам смъртта си meet o.'s death, come by o.'s death
    намирам утеха find consolation (в in)
    намирам кураж, смелост pluck up courage/heart, muster courage, screw up o.'s courage
    намирам сили rally/muster/collect o.'s faculties/forces/strength, gather o.s. up
    намирам недостатъци find faults (в with)
    намирам цаката/колая/майсторията/майката на нещо get the hang/knack of s.th.
    намирам отзвук meet with a response
    намирам признание win public recognition
    намирам удоволствие в find pleasure in
    намирам по-добър пазар/пласмент от, намирам по-добра цена от outsell
    намирам слабото място на някого get on the soft/blind side of s.o.
    намирам себе си, намирам призванието си find o.s.
    намирам израз в find expression in; find vent in
    намирам добър/радушен прием be given a warm reception; get a warm reception
    не се намирам be missing; o.'s whereabouts are unknown
    мъчи ме намирамта be on the anxious bench/seat
    * * *
    намѝрам,
    гл.
    1. find; ( откривам; издирвам) find out, discover, detect, track down, earth down, ferret out, rake up, come across, run across, run to earth, hunt up/out, look up/out, dig up, lay o.’s hand on, turn up; ( нещо скрито ­ за полиция) uncover; бивам намерен случайно turn up; всеки си намира каквото търси everybody finds his match; like will to like; everybody finds what he looks for; каквото съм си намерил, мое си е finding is keeping, finders keepers; който не може да се намери unavailable; където намери left and right, indiscriminately; мъчно \намирам слушатели have to look far for an audience; най-сетне го намерихме/открихме в една кръчма finally we tracked him down to/in a pub; \намирам дума в речника look up a word (in the dictionary); \намирам и донасям ( дивеч ­ за куче) retrieve; \намирам/откривам петрол strike oil; \намирам отново следите на recover the tracks of; \намирам отново чадъра си retrieve o.’s umbrella; \намирам работа find work/employment, sl. land a job; \намирам клиент (за проститутка) pick up a man; не \намирам нищо лошо в това I see nothing bad in it; не разбирам какво намираш в него I can’t understand what you find in him; няма да намериш друг/втори като него you won’t find his peer; по-добро едва ли ще намерите that is as near as you can get; стана ми неприятно, че не ви намерих вкъщи I was disappointed to find you out; той намери адреса ѝ в указателя he looked out her address in the directory;
    2. ( считам) find, think, consider; както намерите за добре as you think/see fit/best, as you please; \намирам за добре think fit/good; \намирам за необходимо да направя нещо find/deem it necessary to do s.th.; \намирам нещо за трудно find s.th. difficult; make heavy weather of s.th.; \намирам някого за умен find/consider s.o. clever; намират го умен he is considered clever, he is looked upon as a clever man; нека го направи, както намери за добре let him do it as he chooses;
    3. (в съчетание с абстрактни същ.): въпросът ми не намери отговор my question got no answer; книгата намери добър прием the book was well received; \намирам добър/радушен прием be given a warm reception; get a warm reception; \намирам израз в find expression in; find vent in; \намирам кураж/смелост pluck up courage/heart, muster (up) courage, screw up o.’s courage; \намирам мястото/средата си find o.’s (own) level; \намирам недостатъци find faults (в with); \намирам одобрение meet with approval; \намирам отзвук meet with a response; \намирам по-добър пазар/пласмент от, по-добра цена от outsell; \намирам признание win public recognition; \намирам сили rally/muster/collect o.’s faculties/forces/strength, gather o.s. up; \намирам слабото място на някого get on the soft/blind side of s.o.; \намирам смъртта си meet o.’s death, come by o.’s death; \намирам удоволствие в find pleasure in; \намирам цаката/колая/майката на нещо разг. get the hang/knack of s.th.; не мога да си намеря място прен. fidget, be fidgety/restless; be like a cat on hot bricks; ( бесен съм) I’m beside myself (от with); не намерих сили да I couldn’t bring myself to; не \намирам думи да words fail me to/are inadequate to (express); той винаги намираше отговор he was never short of an answer; той не намери отговор he was at a loss what to say, he couldn’t think of an answer; ще му намерим колая we’ll manage somehow;
    \намирам се (за местоположение) be, be about, be around, stand, be located; be situated, lie; ( срещам се ­ за минерал, животински вид и пр.) occur, be found; все нещо ще се намери something is sure to turn up; говоря колкото да се \намирам на приказки indulge in small talk, chatter away for the fun of it; да ти се намира случайно … do you happen to have …; дай му нещо (колкото) да се намира на работа keep him busy; колкото да се \намирам на работа just to have s.th. to do, for the sake of doing s.th.; къде и кога ще се намерим? when and where are we going to meet? къде се намираш? where do you think you are? what are you doing? намира ли се лекарство, което да … is there any medicine available that will …; \намирам се в чудо be at a loss; \намирам се на работа do s.th. just to kill time; \намирам се натясно be in a tight corner; \намирам се под подозрение be under suspicion, be suspected, be a suspect; никой не знае къде се намира сега той his present whereabouts are unknown; свещникът се намира на масата the candlestick stands on the table; случайно се намери кола a cab chanced by; тази книга не се намира this book is not (to be) found; this book is out of print; ти ли се намери да дойдеш сега? why should you of all people be coming now? това се намира на пазара it is available on the market; you can find it in the market; трудно се намира (за продукт и пр.) is hard to come by; • намерил село без кучета throw o.’s weight about and go unpunished/and get away with it.; do as one pleases; намерил си кого да питаш you’ve hit upon a fine one to ask; \намирам вратата спорт. find the net; \намирам си майстора meet o.’s match; сега ли намери (да) you’ve chosen a bad moment (to), you’ve chosen the wrong time (to), ирон. you’ve picked just the right moment to; ще си го намери рано или късно sooner or later he’ll get what he deserves; sooner or later he’ll (have to) pay for it/for everything.
    * * *
    detect; discover: Can you намирам me a job? - Можеш ли да ми намериш работа?; meet with: намирам positive response - срещам положителен отзвук; procure
    * * *
    1. (в съчетание с отвлечени същ.): НАМИРАМ одобрение meet with approval 2. (откривам 3. (считам) find, think, consider 4. find 5. НАМИРАМ цаката/колая/майсторията/майката на нещо get the hang/knack of s.th. 6. НАМИРАМ paбота find work/employment, sl. land a job 7. НАМИРАМ добър/радушен прием be given a warm reception;get a warm reception 8. НАМИРАМ дума в речника look up a word in the dictionary 9. НАМИРАМ за добре think fit/good 10. НАМИРАМ за необходимо да направя нещо find/deem it necessary to do s.th. 11. НАМИРАМ и донасям (дивеч - за куче) retrieve 12. НАМИРАМ израз в find expression in;find vent in 13. НАМИРАМ кураж, смелост pluck up courage/heart, muster courage, screw up o.'s courage 14. НАМИРАМ недостатъци find faults (в with) 15. НАМИРАМ нещо за трудно find s.th. difficult;make heavy weather of s.th. 16. НАМИРАМ някого за виновен find s.о. guilty 17. НАМИРАМ някого за невинен find s.о. not guilty 18. НАМИРАМ някого за умен find/consider s.o. clever 19. НАМИРАМ отзвук meet with a response 20. НАМИРАМ отново следите на recover the tracks of 21. НАМИРАМ отново чадъра си retrieve o.'s umbrella 22. НАМИРАМ по-добър пазар/пласмент от, НАМИРАМ по-добра цена от outsell 23. НАМИРАМ признание win public recognition 24. НАМИРАМ себе си, НАМИРАМ призванието си find o.s. 25. НАМИРАМ си клиент (за проститутка) pick up a man 26. НАМИРАМ сили rally/muster/collect o.'s faculties/forces/strength, gather o.s. up 27. НАМИРАМ слабото място на някого get on the soft/blind side of s.o. 28. НАМИРАМ смъртта си meet o.'s death, come by o.'s death 29. НАМИРАМ удоволствие в find pleasure in 30. НАМИРАМ утеха find consolation (в in) 31. НАМИРАМ/откривам петрол strike oil 32. адвокатът няма да миряса, докато не намери данните, които са му нужни the lawyer will not rest until he ferrets out the information he needs 33. бивам намерен случайно turn up 34. всеки си намира каквото търси everybody finds his match;like will to like;everybody finds what he looks for 35. живея в НАМИРАМ (укривам се) live in hiding/obscurity, (не знам какво ще стане) live in suspense 36. издирвам) find out, discover, detect, track down, earth down, ferret out, rake up, come across, run across, run to earth, hunt up/out, look up/out, dig up, lay o.'s hand on, turn up 37. каквото съм си намерил мое си е finding is keeping, finders keepers 38. както намерите за добре as you think/see fit/best, as you please 39. книгата намери 40. който не може да се намери unavailable 41. където намери left and right, indiscriminately 42. лекарят намира положението му за безнадеждно the doctor finds/considers his case hopeless 43. между писмата намерих една снимка на майка ти among the letters I turned up a photograph of your mother 44. мъчи ме НАМИРАМта be on the anxious bench/seat 45. мъчителна НАМИРАМ agonizing suspense 46. мъчно НАМИРАМ слушатели have to took far for an audience 47. най-сетне го намерихме/открихме в една кръчма finally we tracked him down to/in a pub 48. намериха го (за) виновен he was found guilty 49. намират го умен he is considered clever, he is looked upon as a clever man 50. не НАМИРАМ нищо лошо в това I see nothing bad in it 51. не мога да намеря думи да изразя благодарността си my words are inadequate to express my gratitude 52. не разбирам какво намираш в него I can't understand what you find in him 53. нека го направи, както намери за добре let him do it as he chooses 54. няма да намериш друг/втори като него you won't find his peer 55. по-добро едва ли ще намерите that is as near as you can get 56. се в НАМИРАМ be missing;o.'s whereabouts are unknown 57. стана ми неприятно, че не ви намерих в къщи I was disappointed to find you out 58. той винаги намираше отговор he was never short of an answer 59. той ми намери най-хубавите круши he looked out the best pears for me 60. той намери адреса й в указателя he looked out her address in the directory 61. ще му намерим колая we'll manage somehow

    Български-английски речник > намирам

  • 11 contra

    contrā, adv. and prep. [stem con, i. e. cum, through a comparative form conter; cf.: alter, uter, inter, praeter, etc.; in abl. fem. form like the locative adverbs ea, qua, etc.; cf.: ultra, intra, extra, citra], orig., in comparison with; hence, over against, fronting, in front, opposite, in opposition to, against, contrary to, opposed to, etc.
    I.
    Adv. (referring to an opposed object often with the force of a preposition with ellipsis of a pronoun, = against it, against him, etc.).
    A.
    Local.
    1.
    Lit., of position in front of a person, place, or thing.
    a.
    With verb of being or position expressed or understood.
    (α).
    Referring to living beings, opposite, in face of, face to face, facing, in front of, fronting, confronting (not in Cic., Caes., or Sall.):

    feminam scelestam te, adstans contra, contuor,

    Plaut. Pers. 2, 2, 26:

    ut confidenter mihi contra adstitit,

    id. Capt. 3, 5, 6; Lucr. 4, 223; 6, 929:

    signum contra, quoad longissume oculi ferebant, animo finivit,

    Liv. 1, 18, 8:

    stat contra starique jubet,

    Juv. 3, 290:

    stat contra dicitque tibi tua pagina Fures!

    Mart. 1, 55, 12:

    ulmus erat contra,

    in front of her, Ov. M. 14, 661:

    templa vides contra,

    in front (of us), id. ib. 7, 587.—Of position in front of the enemy:

    contra conserta manu,

    Plaut. Mil. 1, 1, 3: contra consistere, to make front against them, Caes. B. G. 2, 17.—
    (β).
    Referring to things and places, over against (it), opposite (to it), on the opposite side (mostly post-Aug.):

    contra jacet Cancer patulam distentus in alvum,

    Manil. 2, 253:

    posita contra Hispania,

    Tac. Agr. 11:

    promuntorium quod contra procedit,

    Plin. 4, 2, 3, § 6: relinquendae autem contra erunt vacuae tabellae, on the opposite side, i. e. of the leaf, Quint. 10, 3, 32: illo quaerente cur non decidant contra siti, the antipodes (cf. Cic. Ac. 2, 39, 123; v. II. A. 1. c. a), Plin. 2, 65, 65, § 161.—With the governing verb understood:

    arguam hanc vidisse apud te contra conservum meum,

    face to face, Plaut. Mil. 2, 2, 91:

    jam omnia contra circaque hostium plena erant, Liv 5, 37, 8: eadem verba contra (i. e. ponuntur),

    side by side, Quint. 9, 3, 36; Verg. A. 6, 23.—
    b.
    With verbs of motion, so as to be opposite to an object or face to face with a person, variously rendered.
    (α).
    Referring to persons:

    accede ad me atque adi contra,

    come right up to me, Plaut. Rud. 1, 4, 23; id. Bacch. 3, 6, 6: hostes crebri cadunt; nostri contra ingruunt, advance to their front (in Plaut. hostility is not implied in contra), id. Am. 1, 1, 84: quis nos pater aut cognatu' volet contra tueri, face to face, eye to eye, Enn. ap. Varr. L. L. 7, § 12 Mull. (Trag. Rel. v. 444 Rib.); Att. ap. Macr. S. 6, 1, 55 (Trag. Rel. v. 538 ib.):

    adspicedum contra me = contra adspice me,

    Plaut. Most. 5, 1, 56 Lorenz ad lec.:

    contra adspicere,

    id. Mil. 2, 1, 45:

    contra intueri,

    Liv. 1, 16, 6; 9, 6, 8; Sen. Q. N. 1, 3, 6:

    cum veniret contra Marcianus,

    Quint. 6, 3, 95; Plin. 9, 46, 70, § 152.—
    (β).
    Of things:

    hic ubi sol radiis... Adversa fulsit nimborum aspergine contra,

    Lucr. 6, 525; Cels. 8, 8, 1:

    quam (turrim) promoti contra validi asseres... perfregere,

    Tac. H. 4, 30.—Reciprocally: oscula non pervenientia contra, not coming through (the wall) so as to meet, Ov. M. 4, 80.—
    2.
    Transf. to equivalents of weight, value, and price; so,
    (α).
    In Plaut. only in the colloq. phrases auro contra, aurichalco contra, and contra auro (sc. posito); lit., for gold placed against; cf.:

    aes contrarium, s. v. contrarius: (servus) non carus'st auro contra,

    at his weight in gold, Plaut. Ep. 3, 3, 30: jam auro contra constat filius, id. Truc. 2, 6, 57 (Speng. aurichalco): auro contra cedo modestum amatorem! A me aurum accipe. Pa. Cedo mihi contra aurichalco quoi ego sano serviam, id. Curc. 1, 3, 45 sq.; id. Mil. 3, 1, 63; 4, 2, 85; id. Ps. 2, 3, 23.—
    (β).
    In post-Aug. prose (very rare):

    at si aquae et ejus rei quam contra pensabis par pondus erit, nec pessum ibit, nec exstabit, etc.,

    Sen. Q. N. 3, 25, 5.—
    3.
    Of reciprocal actions, = vicissim, in turn, in return, back, on my, his, etc., part, likewise, counter-.
    (α).
    In gen.:

    te ut deludam contra, lusorem meum,

    Plaut. Am. 2, 2, 71:

    quae me amat, quam ego contra amo,

    id. Merc. 5. 2, 77; id. Cist. 1, 1, 96; id. Trin. 4, 2, 55; id. As. 2, 2, 110:

    qui arguat se, eum contra vincat jurejurando suo,

    make a victorious counter-charge, id. Mil. 2, 2, 37:

    si laudabit haec Illius formam, tu hujus contra (i. e. lauda),

    Ter. Eun. 3, 1, 54:

    audi nunc contra jam,

    listen in turn, id. Phorm. 4, 4, 18; id. Ad. 5, 4, 23:

    at tu mihi contra nunc videre fortunatus, Phaedria, Cui, etc.,

    you likewise seem fortunate to me, id. Phorm. 1, 3, 21:

    Mettius Tullo gratulatur, contra Tullus Mettium benigne alloquitur,

    Liv. 1, 28, 1:

    contra ut me diligat illa,

    Cat. 76. 23; Hor. S. 1, 3, 27 Orell. ad loc.—Hence, with ellipsis of inquit, = respondit:

    cui latrans contra senex,

    Phaedr. 5, 10, 7:

    scietis, inquam, etc., contra Nigrinus: ad quem missi sunt? ego, etc.,

    Plin. Ep. 7, 6, 4.—

    Rarely with inquit, etc., expressed: at ille contra, renidens, Audi, inquit, discipule, etc.,

    Gell. 15, 9, 9; cf.:

    contra talia reddit,

    Claud. B. Gild. 379.—
    (β).
    With dat. pers.:

    consulo quem dolum doloso contra conservo parem,

    Plaut. Mil. 2, 2, 45:

    facere contra huic aegre,

    Ter. Eun. 4, 1, 10:

    hiscine contra insidiabere?

    id. Hec. 1. 1, 13:

    tibi contra gratiam Referre,

    id. ib. 4, 2, 7.—
    (γ).
    With item:

    item a me contra factum est,

    Plaut. Aul. prol. 20:

    puellam senex Amat et item contra filius,

    id. Cas. prol. 49; id. Pers. 5, 2, 36; id. Am. 1, 1, 67; Ter. Ad. 1, 1, 25.—
    (δ).
    Combining a reciprocal with a local relation (A. 1. a. a, and b. a): contra carinantes verba, exchanging abusive words ( face to face), Enn. ap. Serv. ad Verg. A. 8, 361 (Ann. v. 181 Vahl.): tubae utrimque contra canunt;

    Consonat terra,

    Plaut. Am. 1, 1, 73; 1, 1, 86:

    confer gradum Contra pariter,

    id. Ps. 2, 4, 18; id. Truc. 1, 2, 28:

    video amicam... Ubi contra adspexit me, etc.,

    id. Mil. 2, 1, 45; Verg. E. 7, 8; cf. Lucr. 4, 243:

    vesper adest, juvenes consurgite!... Cernitis, innuptae, juvenes? consurgite contra!

    Cat. 62, 6.—
    (ε).
    Implying also opposition: Pe. Conpellabo. Ph. Orationis aciem contra conferam, Plaut. Ep. 4, 1, 20:

    si scias quod donum huic dono contra comparet,

    what counter gift, Ter. Eun. 2, 3, 63: quod Scipio postulavit... ut, etc. Et quod contra collega postulavit ne, etc., Annal. Trib. Pleb. ap. Gell. 7 (6), 19, 5:

    si vobis aequa et honesta postulatio videtur, ego contra brevem postulationem adfero,

    Cic. Rosc. Am. 2, 7; Nep. Epam. 6, 1;

    Auct. B. Alex. 24: illo licente contra liceri audeat nemo,

    to bid in opposition, Caes. B. G. 1, 18; Liv. 4, 53, 6:

    agedum pauca accipe contra,

    Hor. S. 1, 4, 38.—So in battle:

    Numidae... Romanorum ordines conturbare... neque contra feriundi copia erat,

    Sall. J. 50, 4; and in law: et ab eo is qui adoptat vindicat... et illo contra non vindicante, etc., Gai Inst. 1, 134; 2, 24.—Esp. in replies:

    oratio contra a Demosthene pro Ctesiphonte edita,

    Cic. de Or. 3, 56, 213:

    dicit accusator haec: primum, etc.... quid contra reus?

    id. Clu. 30, 81; id. Fin. 5, 22, 63; Curt. 4, 1, 10; 7, 9, 1.
    B.
    Of opposition, strife, etc., against; constr. absol., with dat., and ne, quominus or quin.
    1.
    Of physical exertion.
    (α).
    Lit.:

    concurrunt... aetheriae nubes contra pugnantibu' ventis,

    struggling against each other, Lucr. 6. 98:

    nec nos obniti contra... Sufficimus,

    bear up, battle against, Verg. A. 5, 21; Ov. M. 9, 50; 2, 434:

    at ille contra nititur,

    resists, Plin. 2, 38, 38, § 103; 7, 20, 19, § 82:

    pars remigum, tamquam imperitia... officia nautarum impediebant. Mox contra tendere,

    rowed in an opposite direction, Tac. H. 4, 16.—
    (β).
    Trop.:

    te rogo ne contrahas ac demittas animum, neque te obrui tamquam fluctu... sinas, contraque erigas ac resistas,

    Cic. Q. Fr. 1, 1, 1, § 4:

    et torrens judicem vel nitentem contra feret, cogatque ire qua rapiet,

    Quint. 12, 10, 61.— With ne: vi contra niti, ne advorsus eum fiat, Cato ap. Gell. 7 (6), 3, 16.—With quominus, Lucr. 1, 780.—
    2.
    Of mental exertion:

    si tibi vera videntur, Dede manus, aut, si falsum est, accingere contra,

    arm yourself against them, Lucr. 2, 1043; 2, 280. —With dat.:

    siti contra... pugnandum,

    Cels. 4, 2 fin. —
    3.
    Of hostile opposition in gen.
    (α).
    Lit.:

    quod animadversum est in eo qui contra omni ratione pugnarunt, non debeo reprehendere,

    who made opposition in every way, Cic. Rosc. Am. 47, 137; id. Verr. 2, 2, 43, § 107:

    contra etiam aliquid abs te profectum ex multis audivi,

    something inimical, id. Fam. 5, 5, 2.—
    (β).
    Trop.:

    aut alio quovis (sc. colore) qui contra pugnet et obstet,

    Lucr. 2, 794; 2, 868.—
    4.
    Of warfare.
    (α).
    Lit.:

    ut eos adversarios existimemus qui arma contra ferant,

    Cic. Off. 1, 25, 87; 1, 12, 37; Vell. 2, 28, 4; cf.:

    quid quod exercitum contra duxit?

    Auct. Her. 4, 16, 23:

    ut si qua ex parte obviam contra veniretur, acie instructa depugnarent,

    if they should be attacked by an open charge, Caes. B. G. 7, 28:

    issentque confestim ad urbem ni venire contra exercitum... audissent,

    Liv. 7, 39, 17:

    cum Romanae legiones contra direxerint,

    would oppose their march, Tac. H. 4, 58; id. A. 6, 44.—With dat.:

    et huic contra itum ad amnem Erinden,

    Tac. A. 11, 10.—
    (β).
    Trop.:

    quod ubi viderunt corvi, contra auxiliantur, velut adversus communem hostem,

    Plin. 10, 74, 95, § 205.—
    5.
    Of legal contests.
    (α).
    With verbs of saying; v. 9. a.—
    (β).
    Venire contra, of any legal act with the intention to hurt the adversary:

    quid? si omnium mortalium Sthenio nemo inimicior quam hic C. Claudius... fuit? si de litteris corruptis contra venit, etc.?

    if he made a charge of forgery against him? Cic. Verr. 2, 2, 43, § 107; cf. II. B. c. b.—
    (γ).
    On the part of the adversary:

    inveniendum contra est, quo distet haec causa a ceteris,

    Quint. 5, 10, 114; 9, 2, 35; 12, 8, 10.—
    (δ).
    Of judgments against the parties or against opinions:

    ne spoliaret fama probatum hominem si contra judicasset,

    given an adverse decision, Cic. Off. 3, 19, 77; cf. Val. Max. 7, 2, 4; Cic. Caecin. 24, 69.—
    6.
    Of literary opposition.
    (α).
    Mostly with verbs of saying; v. 9. a. g.—
    (β).
    With other verbs:

    astrologorum artem contra convincere tendit,

    Lucr. 5, 728:

    contra nunc illud pone, etc.,

    Sen. Ben. 7, 14, 6:

    habeat (liber meus) etiam quosdam qui contra sentiant et adversentur,

    some dissentients and opponents, Quint. 3, 1, 5; 2, 17, 40; 3, 8, 69.—
    7.
    Of public and political opposition.
    (α).
    With verbs of saying; v. 9. a. d.—
    (β).
    With petere, to be a candidate for office in opposition to another:

    nihil enim supererat de quo certarent, nihil quod contra peterent,

    no office was left for which to canvass against each other, Cic. Agr. 2, 33, 91:

    honores contra petere,

    Quint. 6, 1, 17.—With ire, with dat., of an opposing vote in the senate (cf.:

    pedibus ire): sententia Cassii ut nemo unus contra ire ausus est, ita dissonae voces respondebant,

    Tac. A. 14, 45.—
    8.
    Of violation of law, contracts, etc.: contra facere, or contra committere, to violate, transgress a law, etc.: leges esse non ex ejus qui contra commiserit utilitate, spectari oportere, not in the interest of the transgressor, Cic. Inv. 2, 48, 153:

    si quis sub hoc pacto vendiderit ancillam ne prostitueretur, et si contra factum esset,

    and if the contract was violated, Dig. 18, 1, 56.—
    9.
    With verbs of saying, etc., contra dicere; less freq. disputare, disserere, pugnare, in the sense of dicere, and contra scribere (often contradico, in one word, in post-Aug. writers; esp. with dat.).
    a.
    Absol.
    (α).
    Contra dicere, to speak as counsel of the adversary, to plead his cause, in legal proceedings:

    cum contra dicturus Hortensius esset,

    would speak on the other side, Cic. Quint. 24, 77:

    hoc... contra dicente Cotta judicatum est,

    id. Caecin. 33, 97:

    dixisse ut contra nemo videretur,

    id. Brut. 53, 198: ut contra Crassus... exorsus est, began on the other side, id. ib. § 197.—Hence: qui contra dicit, the adversary or counsel of the adversary:

    contra autem qui dicet, similitudinem infirmare debebit,

    Cic. Inv. 2, 50, 151; id. Part. Or. 21, 108.—In the same sense: agens contra: si nos... impares agentium contra ingeniis dixerimus, that we are unequal to the talents of our adversary's counsel, [p. 453] Quint. 4, 1, 8.—
    (β).
    To make charges against (rare):

    si qui contra vellet dicere, usurum esse eum suo testimonio,

    Cic. Clu. 48, 134:

    qua ratione nemo neque tum item fecerit, neque nunc contra dicat,

    id. Quint. 29, 88; so,

    contra disputare, of objections to or against a witness: nihil contra disputabo priusquam dixerit,

    id. Fl. 21, 51.—
    (γ).
    In gen., to speak on the other side of a question:

    fiebat autem ita, ut cum is qui audire vellet dixisset quid sibi videretur, tum ego contra dicerem,

    Cic. Tusc. 1, 4, 8; id. Fin. 2, 1, 2; so,

    contra disputare and contra scribere,

    id. Or. 1, 19, 85; Vitr. 3, 1, 6; Quint. 2, 17, 13; Dig. 9, 2, 21, § 1.—Hence: qui contra dicunt or disputant, the opponents:

    nec qui contra dicunt causam difficilem repellunt,

    Cic. Fin. 3, 1, 2:

    ad coarguendos qui contra disputant,

    to refule his opponents, Quint. 2, 15, 26.—
    (δ).
    To oppose or object to a proposition, motion, or petition:

    quam palam principes dixerunt contra!

    protested against it, Cic. Verr. 2, 5, 16, § 41; Caes. B. C. 1, 32; Cic. Clu. 47, 130.—With pugnare:

    cum decerneretur frequenti senatu, contra pugnante Pisone, etc.,

    Cic. Att. 1, 14, 5:

    filius ejus incolumitatem optat: contradicit pater,

    the father objects, Quint. 9, 2, 85; 9, 2, 83; Plin. ap. Gell. 9, 16, 5; Cic. Dom. 33, 87:

    contradicente nullo,

    Suet. Caes. 20; Dig. 3, 3, 15.—
    (ε).
    To reply:

    contradixit edicto,

    answered by an edict, Suet. Aug. 56. —
    (ζ).
    Abl. absol. impers.:

    explorandum videtur an etiam contradicto aliquando judicio consuetudo firmata sit,

    whether the custom has been confirmed by judgment upon a judicial contest, Dig. 1, 3, 34.—
    b.
    With acc. neutr. pron., to object, to make or raise an objection, to reply; esp. in legal proceedings:

    ego enim, te disputante, quid contra dicerem meditabar,

    Cic. N. D. 3, 1, 1:

    ut contra si quid dicere velit non audiatur,

    id. Fin. 5, 10, 27:

    aiebat illum primo sane diu multa contra (i. e. dixisse), ad extremum autem, etc.,

    id. Att. 2, 22, 2.— Hence: quod contra dicitur, or quae contra dicuntur, the objections:

    ut et id quod intenderemus confirmare, et id quod contra diceretur refellere (possemus),

    refute the objections, Cic. de Or. 1, 20, 90:

    quia neque reprehendi quae contra dicuntur possunt, etc.,

    id. ib. 2, 81, 331; id. Inv. 2, 44, 127; Quint. 1, 2, 17.—In the same sense, as subst.: contrā dicta, orum, n. plur.:

    seu proposita confirmamus, sive contra dicta dissolvimus,

    or refute the objections, Quint. 4, prooem. 6.—With acc. and inf.:

    dicitur contra, nullum esse testamentum,

    the objection is made that there is no testament, Cic. Agr. 2, 6, 42.—
    c.
    With dat., written in one word (post-Aug.).
    (α).
    To oppose a person by speaking against his views:

    solitum se etiam Thraseae contradicere,

    to oppose even Thrasea, Tac. H. 2, 91:

    tibi,

    Suet. Aug. 54:

    Curioni...,

    id. Rhet. 1. —Hence of answers and replies in law: quid si filium testatoris heres ejus prohibuit? Huic contradici potest: ergo pietatis, etc., he may be answered by this plea, etc., Dig. 11, 7, 14, § 13.—And of advisory answers opposed to one's legal views:

    volenti mihi ream adulterii postulare eam, etc., contradictum est,

    my views were disapproved, rejected, Dig. 48, 5, 11, § 10.—
    (β).
    To oppose an opinion, with dat. of the thing:

    cum plures tantum sententiis aliorum contradicerent,

    opposed the opinions, Tac. H. 1, 39.—
    (γ).
    To object to a motion or petition, with dat. of the petitioner:

    patrem qui damnavit optat ne is torqueatur: pater ei contradicit,

    the father objects, Quint. 9, 2, 81:

    cum ambienti ut legibus solveretur multi contradicerent,

    Suet. Caes. 18; Dig. 40, 5, 14; 40, 12, 33.—
    (δ).
    With dat. of the petition:

    preces erant, sed quibus contradici non posset,

    which could not be denied, Tac. H. 4, 46 fin.; Dig. 3, 1, 1, § 2.—
    (ε).
    To contest the validity of a law (rare):

    quibus (legibus) contradici potest,

    Quint. 7, 7, 4.—
    (ζ).
    To contradict an assertion (very rare):

    pro certis autem habemus... cuicunque adversarius non contradicit,

    Quint. 5, 10, 13.—
    d.
    With quin, to object:

    praetor Samnitibus respondit... nec contra dici quin amicitia de integro reconcilietur,

    there was no objection to a reconciliation, Liv. 8, 2, 2.
    C.
    To one's disadvantage; mostly predic. with esse, unfavorable, adverse, damaging (post-Aug.;

    but cf. II. B. 2.): ut eum qui responsurus est vel tacere, vel etiam invitum id quod sit contra cogat fateri,

    Quint. 7, 3, 14:

    cum verba (legis) contra sint,

    id. 7, 1, 49:

    sed experimentum contra fuit,

    unsuccessful, Tac. H. 2, 97 fin.:

    ubi fortuna contra fuit,

    id. ib. 3, 18:

    si fortuna contra daret,

    should be unfavorable, id. ib. 1, 65 fin.; id. A. 15, 13.
    D.
    Of logical opposition, with negative force.
    1.
    Of a direct contrast.
    a.
    Predicatively, with esse, fieri, etc., the contrary, the opposite:

    quod fieri totum contra manifesta docet res,

    but experience teaches that just the contrary is true, Lucr. 3, 686; 4, 1088:

    in stultitia contra est,

    with fools the reverse is true, Cic. Clu. 31, 84:

    in hac quidem re vereor ne etiam contra (i. e. sit),

    id. Att. 12, 46; id. Off. 1, 15, 49:

    quod contra est,

    Sall. J. 85, 21:

    quis non credat, etc.? Contra autem est,

    Sen. Q. N. 3, 25, 12; id. Ep. 7, 3; Dig. 37, 4, 4:

    contra fore si, etc.,

    ib. 34, 2, 39, § 2:

    immo forsitan et contra (i. e. erit),

    ib. 41, 3, 49:

    ego contra puto (i. e. esse),

    Plin. Ep. 1, 20, 7; Lampr. Alex. Sev. 25.—
    b.
    With evenire, accidere, sentire, scribere, habere, etc.:

    utrumque contra accidit: istic enim bellum est exortum, hic pax consecuta,

    of both the contrary has happened, Cic. Fam. 12, 18, 2; so Dig. 38, 2, 51:

    id ego contra puto (sc.: faciendum esse),

    id. Att. 10, 8, 2:

    contra evenit in iis morbis,

    Sen. Ep. 52, 7; Plin. 2, 65, 65, § 163:

    ego contra sentio,

    Sen. Clem. 1, 15, 5; Sedig. ap. Gell. 15, 24, 4; Dig. 40, 2, 25:

    Proculus contra (sc. sentit),

    ib. 35, 2, 1, § 14; 33, 7, 25:

    licet Celsus contra scribat,

    ib. 9, 2, 21, § 1: contra probatur, Gai Inst. 2, 78; Dig. 33, 7, 12, § 34.—Very rarely referring to a term in the same clause:

    cujus disparem mitioremque naturam contra interpretabatur,

    interpreted in an opposite sense, misinterpreted, misunderstood, Tac. H. 4, 86 fin. —
    c.
    Referring to a word or phrase in the same predicate.
    (α).
    To an adverb, in an opposite manner, otherwise, differently, not, etc.:

    nam ad summam totius rei pertinet, caute an contra demonstrata res sit,

    Cic. de Or. 2, 81, 330: quod viriliter animoque fit, id, etc.;

    quod contra, id turpe,

    id. Off. 1, 27, 94:

    sit sapienter usus aut contra,

    Quint. 2, 5, 15:

    lactuca locis apricis optume autumno ponitur, mediterraneis aut frigidis contra ( = pessime),

    Col. 11, 3, 25.—
    (β).
    To a predicative adjective, not, the opposite, the reverse, etc.:

    ut aliae (res) probabiles videantur aliae contra,

    improbable, Cic. Ac. 2, 32, 103; id. Off. 2, 2, 7:

    quid est quod me impediat ea quae probabilia mihi videantur sequi, quae contra, improbare,

    id. ib. 2, 2, 8; id. Or. 2, 31, 135; Quint. 4, 2, 52.—
    (γ).
    To a verbal predicate:

    an frater fratri exsistat heres, an contra ( = annon),

    Dig. 34, 5, 19.—
    (δ).
    To a subject infinitive:

    laudare testem vel contra pertinet ad momentum judiciorum,

    praising or censuring a witness, Quint. 3, 7, 2.—
    (ε).
    To a clause, translated by not or by a repetition of the clause with a negative:

    quae secundum naturam essent, ea sumenda et quadam aestimatione dignanda docebat, contraque contraria,

    those that were not, not, Cic. Ac. 1, 10, 36: quod cuidam aut sapiens videor quod una non jerim, aut felix fuisse;

    mihi contra,

    id. Att. 9, 12, 4: an credibile est, incestum cum filia commissum? Et contra, veneficum in noverca, adulterum in luxurioso? and incredible, etc., Quint. 5, 10, 19; so Dig. 9, 1, 2, § 1.—
    (ζ).
    To an attributive genitive:

    Marius cognoscere quid boni utrisque or contra esset (i. e. mali),

    Sall. J. 88, 2:

    verum de origine laudis contraque perspiciemus suo tempore (i. e. vituperationis),

    Quint. 2, 4, 21:

    alii a propositione accusatoris contraque loci oriuntur,

    the accuser and the accused, id. 7, 2, 31;

    so in several titles of the Digests, as Depositi vel contra, = actio depositi, vel contraria actio depositarii,

    Dig. 16, 3 tit.; so ib. 16, 17, 1; 16, 13, 6; 16, 13, 7.—
    2.
    Reversing the relation of terms in the preceding sentence, the reverse, conversely, vice versa, etc.
    a.
    With its own predicate: saepe... corpus aegret, Cum tamen ex alia laetamur parte latenti;

    Et retro fit uti contra sit saepe vicissim, Cum miser ex animo laetatur corpore toto,

    Lucr. 3, 108: illa altera argumentatio, quasi retro et contra, prius sumit, etc., ( proceeding), so to speak, backward and in inverted order, Cic. Part. Or. 13, 46: neque illud ignoro, etc.; sed non idem accidit contra, but the converse is not true, Quint. 8, 6, 3; Gell. 4, 2, 5: ut vocabula verbis, verba rursus adverbiis, nomina appositis et pronominibus essent priora. Nam fit contra quoque frequenter non indecore. for often, not inelegantly, the order is reversed, Quint. 9, 4, 24:

    quae etiam contra valent,

    i. e. if the terms are reversed, id. 3, 7, 25; 9, 2, 49; 8, 6, 25; 9, 4, 72.—
    b.
    Belonging to the same predicate:

    ut quidque erit dicendum ita dicet, nec satura jejune, nec grandia minute, nec item contra,

    Cic. Or. 36, 123:

    cum emtor venditori, vel contra, heres exstitit,

    Dig. 35, 2, 48:

    in quibus patrium pro possessivo dicitur, vel contra,

    Quint. 1, 5, 45; 5, 10, 71:

    junguntur autem aut ex nostro et peregrino, ut biclinium, aut contra, ut epitogium et Anticato,

    id. 1, 5, 68:

    ut capras in montosis potius locis quam in herbidis (pascar), equas contra,

    but with mares the reverse is the case, Varr. R. R. 2, 1, 16:

    itaque ille dicere melius quam praecipere, nos contra fortasse possumus,

    Cic. Or. 42, 143:

    qua collegi solent ex his quae faciunt ea quae faciuntur, aut contra,

    or vice versa, Quint. 5, 10, 80; Dig. 14, 1, 1, § 12; 48, 5, 23, § 4.
    E.
    In logical antithesis of clauses with a merely rhet. force, on the contrary, on the other hand, vice versa; sometimes almost = sed or autem (freq.).
    1.
    In independent clauses.
    a.
    Opposing persons or parties: fortunam insanam esse... perhibent philosophi... Sunt autem alii philosophi qui contra Fortunam negant ullam exstare, Pac. ap. Auct. Her. 2, 23, 36 (Trag. Rel. v. 372 Rib.); Caecil. ap. Cic. Tusc. 4, 32, 68; Varr. R. R. 1, 8, 1:

    ego etiam quae tu sine Verre commisisti Verri crimini daturus sum... Tu, contra, ne quae ille quidem fecit, obicies,

    Cic. Div. in Caecil. 11, 35:

    ego contra ostendo, non modo nihil fecisse Sex. Roscium, sed, etc.,

    id. Rosc. Am. 29, 79; id. Phil. 8, 3, 8; id. Off. 1, 30, 108; id. Fin. 5, 22, 62:

    in Italia bellum gerimus, in sede ac solo nostro... Hannibal contra in aliena, in hostili est terra,

    Liv. 22, 39, 13; 21, 50, 2; 3, 15, 2; 6, 7, 4; 9, 35, 4 et saep.; Nep. Alcib. 8, 1; Vell. 2, 31, 4; Sen. Ep. 9, 14; id. Ira, 2, 33, 6; Plin. 35, 10, 37, § 113; Tac. H. 3, 84; 3, 57; Suet. Tib. 2; id. Vit. 2; Just. 2, 1, 10; 8, 4, 11:

    contra mercator, navim jactantibus austris Militia est potior?

    Hor. S. 1, 1, 6; 1, 2, 30; 1, 3, 27; Prop. 2, 1, 45; 2, 23, 13 (3, 17, 3); Sen. Hippol. 214;

    so with versa vice: barbarae gentes (Alexandrum) non ut hostem, sed ut parentem luxerunt... Contra Macedones versa vice non ut civem, sed ut hostem amissum gaudebant,

    Just. 13, 1, 7.—
    b.
    Introducing a secondary or parallel opposition of thought: in loco umidiore far potius serunt quam triticum;

    contra in aridiore hordeum potius quam far,

    Varr. R. R. 1, 9, 4; 1, 1, 47: si nihil esset quod inane vocaret, Omne foret solidum;

    nisi contra corpora certe Essent, etc., Omne quod est spatium vacuum constaret inane,

    Lucr. 1, 521; 4, 348; cf.:

    justa omnia decora sunt, injusta contra, ut turpia, sic indecora,

    Cic. Off. 1, 27, 94; id. N. D. 2, 15, 41; id. de Or. 3, 33, 136; id. Quint. 30, 93: id. Off. 3, 21, 84; id. Leg. 2, 1, 2: facilem esse rem... si modo unum omnes sentiant; contra in dissensione nullam se salutem perspicere, Caes. B. G, 5, 31; Liv. 25, 30, 3; Sen. Ben. 1, 5, 2; Plin. 12, 19, 42, § 92; 11, 14, 14, § 35; Suet. Caes. 73; Gell. 1, 4, 5:

    si male rem gerere insani est, contra bene, sani,

    Hor. S. 2, 3, 74.—
    2.
    In opposition to a dependent clause:

    ut hi miseri, sic contra illi beati quos, etc.,

    Cic. Tusc. 5, 6, 16; so id. de Or. 1, 45, 198; Quint. 9, 3, 39:

    cui ego rei tantum abest ut impedimento sim, ut contra te M. Manli adhorter, etc.,

    Liv. 6, 15, 5; 6, 31, 4:

    cum virtus adeo neminem spe ac pollicitatione corrumpat, ut contra in se inpendere jubeat, ac, etc.,

    Sen. Ben. 4, 1, 2: aut igitur negemus quidquam ratione confici, cum contra nihil sine ratione recte fieri possit, aut, etc., whereas on the contrary, etc., Cic. Tusc. 4, 38, 84; cf.:

    at contra,

    Lucr. 2, 392.—
    3.
    With co-ordinate conjunctions.
    a.
    Copulative, et contra or contraque (never with ac or atque); also nec contra (rare), and on the other hand.
    (α).
    With reference to a reason or conclusion, after nam, enim, cum, or itaque: nam et ratione uti... omnique in re quid sit veri videre et tueri decet, contraque falli [p. 454]... tam dedecet quam, etc., Cic. Off. 1, 27, 94:

    malus est enim custos... metus, contraque benevolentia fidelis,

    id. ib. 2, 7, 23:

    cum reficiat animos varietas ipsa, contraque sit aliquanto difficilius in labore uno perseverare,

    Quint. 1, 12, 4; 3, 8, 32; 8, 6, 20:

    itaque in probris maxime in promptu est, si quid tale dici potest, etc. Contraque in laudibus, etc.,

    Cic. Off. 1, 18, 61; cf. Suet. Calig. 51; so with nec:

    nam nec comoedia cothurnis assurgit, nec contra tragoedia socculo ingreditur,

    Quint. 10, 2, 22.—
    (β).
    With contrasted examples or illustrations, often after ut or sic:

    audivi ex majoribus natu, hoc idem fuisse in P. Scipione Nasica, contraque patrem ejus... nullam comitatem habuisse sermonis,

    Cic. Off. 1, 30, 109:

    ut suspitionibus credi oportere, et contra suspitionibus credi non oportere,

    id. Inv. 2, 15, 48; Quint. 8, 4, 1; 5, 10, 48; 9, 3, 7; 9, 4, 52; 11, 1, 14; Sen. Ep. 82, 14; Dig. 17, 1, 22, § 4.—
    (γ).
    With contrasted actions, assumptions, etc.:

    atque utinam qui ubique sunt propugnatores hujus imperii possent in hanc civitatem venire, et contra oppugnatores rei publicae de civitate exterminari!

    Cic. Balb. 22, 51:

    domo pignori data, et area ejus tenebitur... et contra jus soli sequitur aedificium,

    Dig. 13, 7, 21:

    equo et asina genitos mares, hinnos antiqui vocabant: contraque mulos quos asini et equae generassent,

    Plin. 8, 44, 69, § 17: ceterum potest ex lege quidem esse judicium, sed legitimum non esse, et contra ex lege non esse, sed legitimum esse, Gai Inst. 4, 109; Plin. 2, 65, 65, § 161; 35, 15, 5, § 183.—
    (δ).
    After a negative clause, affirming the opposite idea, et contra or contraque, but on the contrary:

    in quo (consulatu) ego imperavi nihil, et contra patribus conscriptis et bonis omnibus parui,

    Cic. Sull. 7, 21:

    nunc vero cum ne pulsus quidem ita sim ut superare non possim, contraque a populo Romano semper sim defensus, etc.,

    id. Dom. 33, 88; id. Fin. 2, 17, 55; id. Marcell. 6, 20; so,

    et contra,

    Suet. Tit. 7.—
    b.
    With adversative conjunctions, at contra, sed contra, contra autem, contra vero (not verum contra, nor contra tamen).
    (α).
    At contra (freq.), merely a strengthened contra (v. 1. supra): huc accedit uti mellis lactisque liquores Jucundo sensu linguae tractentur in ore;

    At contra taetri absinthi natura... foedo pertorqueat ora sapore,

    Lucr. 2, 400:

    cogunt,

    id. 2, 74; 1, 366; 2, 235 et saep.: nos qui domi sumus, tibi beati videmur;

    at contra nobis tu quidem... prae nobis beatus,

    Cic. Fam. 4, 4, 2; id. Tusc. 1, 3, 5; id. Rosc. Am. 45, 131; id. Verr. 2, 5, 26, § 66; Sall. J. 36, 2; 4, 7; 15, 3; id. C. 12, 5:

    ideo siccas aiunt Aethiopiae solitudines... At contra constat Germaniam abundare rivis,

    Sen. Q. N. 3, 6, 2; 1, 3, 1; id. Ep. 100, 7; Plin. 7, 53, 54, § 186; Suet. Galb. 15; Tac. A. 4, 28.—
    (β).
    Sed contra, after a negative sentence (class.):

    non quo acui ingenia adulescentium nollem, sed contra ingenia obtundi nolui,

    Cic. de Or. 3, 24, 93; id. Att. 9, 15, 3; id. Ac. 1, 10, 35; id. Fl. 11, 26:

    arma populi Romani non liberis servitutem, sed contra servientibus libertatem adferre,

    Liv. 45, 18, 1:

    tu ne cede malis, sed contra audentior ito,

    Verg. A. 6, 95; Plin. Ep. 1, 10, 12.—PostAug. also without a preceding negation:

    obiisse nostro Laium scelere autumant superi inferique: sed animus contra innocens... negat,

    Sen. Oedip. 765; Symm. Ep. 6, 81.—
    (γ).
    Contra autem (rare;

    in Cic. only where different subjects have contrasted predicates in dependent clauses): quia pacis est insigne toga, contra autem arma tumultus atque belli,

    Cic. Pis. 30, 73.—In later writers = contra alone:

    sub septemtrione aedificia... conversa ad calidas partes oportere fieri videntur. Contra autem sub impetu solis meridiani regionibus conversa ad septemtrionem... sunt facienda,

    Vitr. 6, 1, 2; Gell. 14, 2, 19; Dig. 7, 1, 25, § 3; 34, 3, 25.—
    (δ).
    Contra vero (very rare;

    not in Cic.), used for contra: contra vero quercus infinitam habet aeternitatem,

    Vitr. 2, 9, 8; 6, 1, 3; Cels. 3, 6 fin. —
    (ε).
    Atqui contra, App. Mag. p. 287, 24.—
    c.
    With disjunctive conjunctions, aut contra, vel contra, seu contra, or on the contrary, or conversely (always without change of subject).
    (α).
    Aut contra:

    num aut scriptum neget, aut contra factum infitietur?

    Cic. Part. Or. 38, 133: quae (mens) aut languescit... aut contra tumescit, etc., Quint. 1, 2, 18:

    si imbres defuere, aut contra abundavere,

    Plin. 17, 24, 37, § 228.—
    (β).
    Vel contra:

    hinc enim quaestiones oriuntur: Injuriam fecisti, sed quia magistratus, majestatis actio est? Vel contra: Licuit... quia magistratus?

    Quint. 5, 10, 40; 9, 4, 96; Suet. Galb. 3; Dig. 35, 2, 56, § 4; 8, 4, 6.—
    (γ).
    Seu contra:

    seu tristis veniam, seu contra laetus amicis,

    Prop. 1, 11, 25.—
    d.
    With causal conjunctions, nam contra (very rare;

    never contra enim): falso queritur de natura sua genus humanum quod, etc. Nam contra, reputando, neque majus aliud, neque praestabilius invenies,

    Sall. J. 1, 1; Quint. 1, 1, 1; 9, 2, 23. —
    4.
    In late Lat., e contra (also one word, ēcontrā) = contra,
    (α).
    In the meaning, the contrary (D. 1.):

    aliis vero econtra videtur,

    Hier. Ep. 12.—
    (β).
    Et econtra = et contra (E. 3. a.):

    honestiorum provectu et econtra suppliciis,

    Aur. Vict. Caes. 39, 45.—For quod contra, v. II. E. 1. c.—
    5.
    With emphatic particles.
    a.
    Quin contra, nay on the contrary, opposing an affirmative sentence to a preceding negative statement (quin etiam amplifies without opposition; sed contra opposes without amplification; quin contra both opposes and amplifies);

    not before Livy: num qui enim socordius rempublicam administrari post Calvi tribunatum... quam? etc. Quin contra patricios aliquot damnatos... neminem plebeium,

    Liv. 6, 37, 8; 31, 31, 9; 35, 26, 10; 37, 15, 3.—
    b.
    Immo contra (post-Aug.).
    (α).
    = no, on the contrary, refuting opinions, after questions and in the form of a dialogue:

    existimas nunc me detrahere tibi multas voluptates?... Immo contra, nolo tibi umquam deesse laetitiam,

    Sen. Ep. 23, 3; Dig. 33, 7, 5; 33, 7, 29.—
    (β).
    = sed contra, but on the contrary:

    proinde ne submiseris te, immo contra fige stabilem gradum,

    Sen. Cons. Marc. 5, 6; id. Cons. Polyb. 15, 2; cf. prep.:

    immo contra ea,

    Liv. 41, 24, 8; cf. II. E. 1. b. infra.—
    c.
    Item contra = an emphatic et contra (very rare):

    quoniam... beate vivere alii in alio, vos in voluptate ponitis, item contra miseriam in dolore, etc.,

    Cic. Fin. 2, 27, 86; cf. I. A. 3. g supra.
    F.
    With a comparative clause introduced by ac, atque, or quam, representing a logical or moral opposition (contra atque debuit = non ita ut debuit; cf. Cic. Or. 3, 19, 70); cf. prep., II. C. 3. g, and II. E. 2. infra.
    1.
    Of logical opposition, contrary to, different from, otherwise than; in the best prose only with atque or ac.
    (α).
    With atque:

    item, contra atque apud nos, fieri ad Elephantinem ut neque ficus neque vites amittant folia,

    Varr. R. R. 1, 7, 6:

    simulacrum Jovis, contra atque ante fuerat, ad orientem convertere,

    Cic. Cat. 3, 8, 20; id. Sull. 24, 69:

    judicium suscepturos contra atque omnis Italia populusque Romanus judicavisset,

    Caes. B. C. 3, 12; id. B. G. 4, 13; Plin. 12, 19, 43, § 95.—
    (β).
    With ac:

    itaque contra est ac dicitis,

    Cic. Fin. 4, 15, 41:

    vides, omnia fere contra ac dicta sint evenisse,

    id. Div. 2, 24, 53; so id. Verr. 2, 4, 6, § 11; id. Or. 40, 137:

    cum contra ac Deiotarus sensit victoria belli judicaret,

    id. Phil. 11, 13, 34:

    Petreius ubi videt, Catilinam, contra ac ratus erat, magna vi tendere, etc.,

    Sall. C. 60, 5.—
    (γ).
    With ac and atque:

    si denique aliquid non contra ac liceret factum diceretur, sed contra atque oporteret,

    Cic. Balb. 3, 7.—
    (δ).
    With quam (post-Aug.):

    cui contra quam proposuerat aliqua cesserunt,

    Sen. Ira, 3, 6, 5; Plin. 10, 53, 74, § 149; 11, 21, 24, § 72; Gell. 6 (7), 8, 6:

    contra quam licet,

    id. 1, 3, 19; Sil. 15, 107.—
    2.
    Of moral opposition of acts contrary to rules and principles (cf. II. 3. g infra); so always with quam:

    mater Aviti, generi sui, contra quam fas erat, amore capta,

    contrary to the divine law, Cic. Clu. 5, 12:

    ut senatus, contra quam ipse censuisset, ad vestitum rediret,

    contrary to its own resolution, id. Pis. 8, 18:

    contra quam ista causa postulasset,

    id. Caecin. 24, 67:

    contra quam sanctum legibus est,

    Liv. 30, 19, 9; Cic. Leg. 2, 5, 11; id. Q. Fr. 1, 1, 1, § 2; id. Dom. 46, 122:

    contraque faciunt quam polliceri videntur,

    Auct. Her. 4, 3, 6; Cic. de Or. 2, 20, 86.
    II.
    Prep. with acc., before, against, facing, towards, opposite to, contrary to (acc. to many scholars not ante-class.; cf. Hand, Turs. II. p. 108; but found Plaut. Ps. 1, 2, 24 Fleck., a line omitted by Lorenz as a gloss; id. Pers. 1, 1, 13 Ritschl; Att. ap. Non. p. 469, 15, or Trag. Rel. v. 476 Rib.; cf. also Plaut. Poen. 5, 6, 18; Cato, R. R. 18, 1, and v. I. A. 1. a. b, and I. A. 1. b. a supra).
    A.
    Local uses.
    1.
    Opposite, over against, facing.
    a.
    Of countries and places (mostly of those separated by water;

    adversus and e regione mostly of places opposite by land): insulae natura triquetra, cujus unum latus est contra Galliam,

    Caes. B. G. 5, 13; 3, 9; 4, 20:

    ad insulam quae est contra Massiliam,

    id. B. C. 1, 56; 3, 23:

    Rhodios, pacatis contra insulam suam terris, etc.,

    Liv. 37, 15, 7; 3, 26, 8:

    Carthago Italiam contra,

    Verg. A. 1, 13; 5, 124; Ov. M. 14, 17:

    insulae quae contra Tauri promuntorium inopportune navigantibus objacent, Chelidoniae nominantur,

    Mel. 2, 7; Plin. 3, 26, 30, § 151; 6, 28, 32, § 152; 5, 7, 7, § 41; Tac. A. 3, 1; id. H. 2, 17.—
    b.
    Of the heavenly bodies:

    donique (luna) eum (sc. solem) contra pleno bene lumine fulsit,

    Lucr. 5, 708:

    contra Volucris rostrum posita est Lyra,

    Vitr. 9, 4, 5; Sen. Q. N. 1, 5, 9; 1, 8, 3; Plin. 2, 31, 31, § 99; 5, 10, 10, § 56.—So, tertium (latus Britanniae) est contra septem triones, opposite ( facing); hence, contra meridiem and contra ortus (instead of ad or adversus meridiem, etc.), facing the south and east, Plin. 6, 24, 24, § 85; 17, 2, 2, § 22. —So of a person standing in the sunlight:

    cum minima umbra (i. e. a sole) contra medium fiet hominem,

    Plin. 18, 33, 76, § 327; cf.:

    contra mediam faciem meridies erit,

    id. 18, 33, 76, § 326.—
    c.
    Of opposite ends of a line.
    (α).
    Of the diameter of the earth: esse e regione nobis e contraria parte terrae qui adversis vestigiis stent contra nostra vestigia, quos antipodas vocatis, Cic. Ac. 2, 39, 123.—
    (β).
    Of a line drawn:

    contra autem E littera I erit ubi secat circinationem linea,

    opposite the point E will be the letter I, Vitr. 9, 7, 4.—
    d.
    Of buildings, etc.:

    contra hoc aviarium est aliud minus in quo quae mortuae sunt aves curator servare solet,

    Varr. R. R. 3, 5, 5; Vitr. 5, 6, 3; 3, 5, 15:

    (statuam) quae fuerit contra Jovis Statoris aedem in vestibulo Superbi domus,

    Plin. 34, 6, 13, § 29:

    contra medium fere porticum diaeta paulum recedit,

    Plin. Ep. 5, 6, 20; 2, 17, 5; Suet. Aug. 44.—
    e.
    Of places on the human body:

    id quod contra stomachum est,

    Cels. 4, 5 (4, 12 med.); 7, 7;

    4, 20 (13).—Of the direction of the intestines, etc.: ea... contra medium alvum orsa,

    Cels. 4, 1 fin. —
    2.
    Of actions, opposite, towards, against, facing (syn.:

    adversus, ad, e regione,

    Caes. B. G. 7, 61).
    a.
    In gen.:

    quamvis subito... quamque Rem contra speculum ponas, apparet imago,

    Lucr. 4, 156: Democritus... clipeum constituit contra exortum Hyperionis, Laber. ap. Gell. 10, 17, 4:

    et contra magnum potes hos (i.e. oculos) attollere solem, Nec tremis...?

    Prop. 1, 15, 37; Col. 7, 3, 8:

    rex constiterat contra pedites,

    Curt. 10, 9, 13; 9, 5, 1:

    ne contra septentrionem paveris,

    Plin. 18, 33, 76, § 330; 28, 6, 19, § 69:

    contra solem varie refulgens,

    placed in the sun, id. 37, 10, 63, § 173; 10, 54, 75, § 151; 37, 6, 22, § 83;

    37, 7, 25, § 95: cum terrestres volucres contra aquam clangores dabunt,

    id. 18, 35, 87, § 363; 19, 8, 39, § 131.—
    b.
    Dependent on verbs of motion (very rare without the idea of hostility):

    (Dinocrates) incessit contra tribunal regis jus dicentis,

    towards, Vitr. 2, praef. 1.—So trop., of actions done for a purpose:

    lege Cornelia de sicariis tenetur qui, cum in magistratu esset, eorum quid fecerit contra hominis necem quod legibus permissum non sit,

    Dig. 48, 8, 4.—
    c.
    Appositively, with the predicate: (elephanti) tanta narratur clementia contra minus validos, ut, etc., if fronting weaker animals, if brought in contact with them (not to be connected with clementia), Plin. 8, 7, 7, § 23.—Similarly: dum... fidens non est contra feram, if fronting the animal (not dependent on fidens), Plin. 8, 16, 21, § 57.—
    d.
    Against an opposing action, etc.:

    contra vim atque impetum fluminis conversa,

    Caes. B. G. 4, 17, 5:

    cum plateae contra directos ventos erunt conformatae,

    Vitr. 1, 6, 8:

    ut contra ventum gregem pascamus,

    Col. 7, 3, 12; Sen. Q. N. 2, 31, 2; Plin. 29, 3, 12, § 52; 17, 2, 2, § 21; 8, 16, 21, § 54:

    contra fluminum impetus aggeribus,

    id. 35, 14, 48, § 169:

    capite in sole contra pilum peruncto,

    id. 27, 4, 5, § 17; 18, 35, 88, § 364; Varr. ap. Plin. 7, 20, 19, § 83; Sil. 14, 352; Dig. 9, 2, 29, § 4. [p. 455] — Trop.:

    contra fortunam tenendus est cursus,

    Sen. Prov. 5, 9.—Prov.:

    contra stimulum calces,

    kick against the pricks, Isid. Orig. 1, 36, 28 (al. calcitres); cf. Amm. 18, 5, 1.—
    e.
    Of local actions with hostile intent.
    (α).
    Lit.:

    quae vis Coclitem contra omnes hostium copias tenuit?

    Cic. Par. 1, 2, 12:

    Pompeium Cartejae receptum scribis: jam igitur contra hunc exercitum (sc. constitit),

    id. Att. 15, 20, 3:

    pertimescam, credo, ne mihi non liceat contra vos in contione consistere,

    to face you, id. Agr. 1, 8, 25; Lepidus ap. Cic. Fam. 10, 34, 1; Caes. B. C. 1, 26:

    a fronte contra hostem pedum quindecim fossam fieri jussit,

    id. ib. 1, 41; 1, 42; id. B. G. 7, 62:

    Tullus adversus Veientem hostem derigit suos: Albanos contra legionem Fidenatium collocat,

    Liv. 1, 27, 5; 24, 41, 5; 38, 4, 5; Verg. A. 12, 279; Front. Strat. 2, 2, 13; 2, 3, 17.—Appositively, with a local verb understood:

    terribilis haec contra fugientes belua est, fugax contra insequentes,

    i. e. if fronting, if placed opposite, Plin. 8, 25, 38, § 92.—
    (β).
    Trop.:

    castra sunt in Italia contra populum Romanum in Etruriae faucibus collocata,

    Cic. Cat. 1, 2, 5; id. Mil. 1, 2; Quint. 7, 7, 5:

    tum contra hanc Romam illa altera Roma quaeretur,

    will be as a rival against this Rome, Cic. Agr. 2, 22, 86:

    cui rationi contra homines barbaros atque imperitos locus fuisset, hac ne ipsum quidem sperare, etc.,

    Caes. B. G. 1, 40:

    (Cicero) plerumque contra inimicos atque obtrectatores plus vindicat sibi,

    when fronting adversaries, Quint. 11, 1, 23.—
    f.
    In partic.
    (α).
    Stare contra aliquem (opp. stare ab aliquo); usu. implying hostility; mostly trop., to stand against, to be arrayed against, to face, oppose:

    quod contra hoc exemplum nulla staret eorum ratio,

    Auct. Her. 4, 5, 7:

    contra populi studium,

    Cic. Brut. 34, 126:

    contra civium perditorum... dementiam a senatu et a bonorum causa,

    id. ib. 79, 273; so,

    a mendacio contra veritatem,

    id. Inv. 1, 3, 4:

    contra cives in acie,

    id. Att. 16, 11, 2:

    et adversi contra stetit ora juvenci,

    opposite, Verg. A. 5, 477; 5, 414:

    haec enim (ratio) sola... stat contra fortunam,

    Sen. Ep. 14, 4, 2: contra leonem etiam stetit, fronted, i. e. hunted, Spart. Carac. 5 fin. —
    (β).
    Contra aliquem ire:

    aut saevos Libyae contra ire leones,

    Stat. Th. 9, 16.— Trop.:

    uti contra injurias armati eatis,

    Sall. J. 31, 6:

    interritus (sapiens) et contra illa (mala) ibit et inter illa,

    Sen. Ep. 59, 8; cf.: contra venire, II. B. 1. c. b infra, and v. also II. B. 2. b. and II. B. 1. b. infra.—
    3.
    Transf.,
    a.
    To persons placed together for comparison:

    C. vero Caesar, si foro tantum vacasset, non alius ex nostris contra Ciceronem nominaretur,

    Quint. 10, 1, 114:

    CORONATO CONTRA OMNES SCAENICOS,

    Inscr. Grut. p. 331, n. 4.—
    b.
    To things compared, as if weighed against each other as to their value, strength, etc.
    (α).
    Lit. (very rare):

    quamcunque vis rem expende, et contra aquam statue... Si gravior est, leviorem rem... feret, etc.,

    Sen. Q. N. 3, 25, 5.—
    (β).
    Prop.:

    cujus (i. e. generis humani) causa videtur cuncta alia genuisse natura, magna saeva mercede contra tanta sua munera,

    Plin. 7, 1, 1, § 1:

    qui amicus esse coepit quia expedit, placebit ei aliquod pretium contra amicitiam,

    Sen. Ep. 9, 9:

    numquam ulli fortiores cives fuerunt quam qui ausi sunt eum contra tantas opes ejus... condemnare,

    Cic. Fam. 7, 2, 3:

    tantum studium bonorum in me exstitisse, contra incredibilem contentionem clarissimi et potentissimi viri,

    id. ib. 7, 2, 2; Planc. ap. Cic. Fam. 10, 9, 3:

    nomen prorogans nostrum et memoriam extendens contra brevitatem aevi,

    as a compensation for, Plin. 2, 63, 63, § 154.—So esp., valere contra, to weigh against, counterbalance, avail or prevail against: non vereor ne meae vitae modestia parum valitura sit contra falsos rumores, Matius ap. Cic. Fam. 11, 28, 8:

    (illa facta) pro periculo potius quam contra salutem valere debere,

    Cic. Part. Or. 35, 120; id. Off. 3, 29, 104:

    contrane lucrum nil valere Pauperis ingenium?

    Hor. Epod. 11, 11; Sen. Ben. 4, 15, 1; id. Cons. Helv. 5, 5; so,

    robur habere contra: si contra unamquamlibet partem fortunae satis tibi roboris est,

    id. ib. 13, 2;

    so of counterchecks: in Creta decem qui cosmoe vocantur, ut contra consulare imperium tribuni plebis, sic illi contra vim regiam constituti,

    Cic. Rep. 2, 33, 58.—Of antidotes: cimicum natura contra serpentium morsus valere dicitur, item contra venena omnia, Plin. 29, 4, 17, § 61.—Hence,
    c.
    Colloq., aliquid contra aurum est, something is worth gold, is superb, both predicatively and attributively (cf.: auro contra, I. A. 2. supra): hujusce pomaria in summa Sacra Via ubi poma veneunt, contra aurum imago, a spectacle for gold, i. e. a magnificent sight, Varr. R. R. 1, 2, 10 MSS. (al. aliter):

    numcubi hic vides citrum... num quod emblema aut lithostratum? quae illic omnia contra aurum,

    superb, id. ib. 3, 2, 4 MSS. (Schneid. omits aurum, ex conj.):

    oneravi vinum, et tunc erat contra aurum,

    Petr. 7, 6.—
    d.
    Transf., of replies, with aiebat, inquit, etc.; both in friendly and inimical sense; esp., contra ea, contra haec, = the adv. contra:

    contra ea Titurius sero facturos clamitabat, etc.,

    Caes. B. G. 5, 29:

    contra ea Verginius unum Ap. Claudium et legum expertem et, etc., aiebat,

    Liv. 3, 57, 1; 24, 45, 4:

    quae contra breviter fata est vates,

    Verg. A. 6, 398:

    contra quod disertus Tu impie fecisti inquit, etc.,

    Quint. 7, 1, 53 (cf.: contra ea, II. E. 1. infra).
    B.
    Denoting hostility or disadvantage.
    1.
    With verbs of hostile action.
    a.
    Of physical exertion:

    pugnavere et tertio consulatu ejus viginti (elephanti) contra pedites quingentos,

    Plin. 8, 7, 7, § 22:

    proelium Afri contra Aegyptios primi fecere fustibus,

    id. 7, 56, 57, § 200; 8, 40, 61, § 142. —
    b.
    Referring to warfare (usu. adversus), bellum gerere (rarely for cum or adversus; but contra patriam, contra aras, etc., not cum patria, etc.; cf.

    bellum, II. A. 1. e.): a quo prohibitos esse vos contra Caesarem gerere bellum (opp. pro),

    Cic. Lig. 8, 25; id. Phil. 5, 10, 27; Liv. Ep. 129.—With bellum suscipere:

    contra Antonium,

    Cic. Phil. 8, 2, 5; so,

    contra patriam,

    id. Sull. 20, 58:

    pugnare contra patriam,

    id. ib. 25, 70:

    contra conjuges et liberos,

    Sen. Ben. 5, 15, 5:

    armatum esse contra populum Romanum,

    Cic. Prov. Cons. 13, 32.—With arma ferre (freq.), Cic. Phil. 2, 29, 72; 13, 21, 47; Liv. 28, 28, 15; Nep. Att. 4, 2; Tib. 1, 6, 30; Ov. M. 4, 609; 13, 269; id. P. 1, 1, 26.—With arma sumere or capere, Cic. Rab. Perd. 6, 19; id. Phil. 4, 1, 2; 4, 3, 7:

    armis contendere contra,

    Caes. B. G. 2, 13:

    arma alicui dare (trop.),

    Cic. Phil. 2, 21, 53:

    aciem instruere (trop.),

    Liv. 25, 4, 4:

    exercitum comparare,

    Cic. Phil. 3, 6, 14; 4, 1, 2:

    exercitum instruere,

    id. Cat. 2, 11, 24:

    exercitum ducere and adducere,

    id. Phil. 4, 2, 5; 3, 4, 11:

    exercitum contra Philippum mittere,

    id. Inv. 1, 12, 17:

    naves ducere contra,

    Hor. Epod. 4, 19:

    ducere contra hostes,

    Liv. 1, 27, 4:

    florem Italiae educere contra,

    Cic. Cat. 2, 11, 24:

    proficisci contra,

    to march against, Liv. 1, 11, 3; 8, 2, 5:

    auxilium ferre Rutulis contra Latinos,

    Plin. 14, 12, 14, § 88:

    juvare aliquem contra,

    Caes. B. C. 1, 35:

    consilium inire contra Sequanos,

    to take hostile measures against, id. B. G. 6, 12.—
    c.
    Of legal contention (more freq. adversus, except with verbs of saying).
    (α).
    In gen., with agere or causam agere, to act as counsel against a party or his attorney:

    cum agerem contra hominem disertissimum nostrae civitatis,

    Cic. Caecin. 33, 97; id. Brut. 63, 226; Sen. Ben. 4, 15, 3; Quint. 11, 1, 59.—Causam recipere or suscipere contra, to accept a retainer against:

    (causam) quam receperam contra pueros Octavios,

    Cic. Att. 13, 49, 1; Quint. 6, 1, 12; Plin. Ep. 4, 17, 1.—Adesse alicui contra, to appear, act as one's counsel against:

    rogavit me Caecilius ut adessem contra Satrium,

    Cic. Att. 1, 1, 3; Plin. Ep. 1, 7, 5 al.; cf.:

    esse contra,

    id. ib. 1, 18, 3.— Trop.: conquesturus venit;

    at contra se adfuit et satisfacienti satisfecit,

    Sen. Fragm. Amic. 14, 1, 89:

    causam defendere contra,

    against the accuser, Cic. de Or. 1, 39, 178:

    statuere contra aliquem (sc. causam),

    to establish a case against an adversary, id. Or. 10, 34:

    actio competit contra,

    Dig. 49, 14, 41:

    querelam instituere contra,

    ib. 5, 2, 21, § 1:

    bonorum possessionem petere contra,

    ib. 5, 2, 23:

    jus obtinere contra,

    Cic. Quint. 9, 34:

    pugnare contra,

    to struggle against the accuser, id. Sull. 17, 49; id. Verr. 1, 11, 33:

    id quod mihi contra illos datum est,

    i. e. a local advantage over, id. Tull. 14, 33:

    judicare contra aliquem,

    id. Fl. 20, 48; Dig. 21, 2, 55; 5, 2, 14; Just. Inst. 4, 17, 2:

    pronuntiare contra,

    Paul. Sent. 5, 34, 2: dare sententiam contra, Dig. 21, 2, 56, § 1:

    decernere contra,

    Cic. Fl. 31, 76:

    appellare contra aliquem,

    Dig. 49, 1, 3; 49, 5, 6; cf.:

    contra sententiam,

    Cod. Just. 7, 62, 32, § 2.—Sentire contra aliquem, to have an opinion unfavorable to:

    cur vos (cum) aliquid contra me sentire dicatis, etc.,

    Cic. Caecin. 27, 79.—
    (β).
    Venire contra aliquem, to appear as counsel for one's adversary:

    quid tu, Saturi, qui contra hunc venis, existimas aliter?

    Cic. Rosc. Com. 6, 18; id. Mur. 4, 9; id. Phil. 8, 6, 18.—Venire contra rem alicujus, to give advice damaging one's interests:

    contra rem suam me venisse questus est,

    Cic. Phil. 2, 2, 3.—
    (γ).
    With dicere and other verbs of saying. (aa) Of a lawyer pleading against a lawyer:

    ipse ille Mucius, quid in illa causa cum contra te diceret, attulit quod? etc.,

    Cic. de Or. 1, 57, 244:

    cum ille contra me pro Sex. Naevio diceret,

    id. Brut. 60, 2, 7; id. de Or. 2, 7, 30; id. Rosc. Am. 15, 45; id. Div. in Caecil. 14, 44; id. Planc. 2, 5; id. Brut. 26, 102; so,

    causam dicere,

    id. Or. 2, 23, 98:

    causam perorare,

    id. Quint. 24, 77.—(bb) Of a lawyer's pleading against the parties: dic mihi, M. Pinari, num si contra te dixero mihi male dicturus es? Servil. ap. Cic. de Or. 2, 65, 261; 3, 34, 138; 1, 14, 60; id. Or. 35, 123; Quint. 11, 1, 57; cf. with ellipsis of acc.:

    quorum alter pro Aufldia, contra dixit alter,

    id. 10, 1, 22.—(ng) Of a party against a lawyer:

    si Gaditani contra me dicerent,

    if the Gaditani were my adversaries, Cic. Balb. 17, 38.—(dd) Of witnesses and experts, and the pleadings against them:

    si decressent legationem quae contra istum diceret,

    Cic. Verr. 2, 2, 4, § 12: contra testes dicere (opp. a testibus or pro testibus). Auct. Her. 2, 6, 9; Cic. de Or. 2, 27, 118 (cf.:

    testimonium in aliquem dicere,

    id. Sull. 17, 48; Quint. 7, 4, 36):

    contra juris consultos dicere,

    against their legal opinions, Cic. Caecin. 24, 69.—So of witnesses in scientific questions:

    contra testes dicendum est,

    Sen. Q. N. 7, 16, 1.—(ee) Dicere or contendere aliquid contra aliquem, to maintain a point against:

    cum interrogamus adversarios... quid contra nos dici possit,

    Auct. Her. 4, 23, 33:

    tamenne vereris ut possis hoc contra Hortensium contendere?

    Cic. Quint. 25, 78. —
    d.
    Of literary adversaries, mostly with verbs of saying and writing:

    cum scriberem contra Epicurios,

    Cic. Att. 13, 38, 1:

    contra Epicurum satis superque dictum est,

    id. N. D. 2, 1, 2:

    contra Brutum,

    id. Tusc. 5, 8, 21:

    contra Academiam,

    id. Ac. 2, 19, 63; id. Fin. 1, 1, 2; 5, 8, 22; id. Tusc. 5, 11, 32; 5, 30, 84; id. Ac. 2, 4, 17:

    contra autem omnia disputatur a nostris,

    id. Off. 2, 2, 8.—
    e.
    Of public and political adversaries (syn. adversus and in).
    (α).
    In gen.:

    sentire contra,

    Cic. Mil. 2, 5:

    pugnare contra bonos,

    id. Sull. 25, 71:

    contra eos summa ope nitebatur nobilitas,

    Sall. C. 38, 2; Cic. Sest. 19, 42; 52, 112:

    (tribuni) qui aut contra consulem, aut pro studio ejus pugnabant,

    Liv. 39, 32, 12.—
    (β).
    Of political speaking:

    cum (Cato) eo ipso anno contra Serv. Galbam ad populum summa contentione dixisset,

    Cic. Brut. 20, 80; so id. Imp. Pomp. 17, 53; Cael. ap. Cic. Fam. 8, 9, 1.—
    f.
    Of hostile or criminal acts in gen. (syn.:

    adversus, in): inire consilia contra,

    Cic. Rosc. Am. 38, 110; id. Cat. 1, 7, 18:

    manum comparare contra aliquem,

    id. Sull. 24, 68:

    conjurationem facere,

    id. ib. 4, 12:

    congredi,

    id. Lig. 3, 9; Sall. J. 64, 4:

    aliquid contra imperatorem moliri,

    Just. Inst. 4, 18, 3:

    nec dolor armasset contra sua viscera matrem,

    against her own offspring Ov. R. Am. 59.—Facere contra (more freq. with abstr. objects; cf. II. C. 1. f. b infra): nunc te contra Caesarem facere summae stultitiae est, to take parts against, Cael. ap. Cic. Fam. 8, 16, 2:

    eae (res) contra nos ambae faciunt,

    operate against us, id. Quint. 1, 1.—With verbs of saying, etc.:

    homo disertus non intellegit, eum quem contra dicit laudari a se?

    Cic. Phil. 2, 8, 18; 2, 1, 2; 2, 21, 51; Sen. Ep. 15, 3, 70:

    epigramma quod contra quamdam Gelliam scripsit,

    Lampr. Alex. Sev. 38:

    disputare contra deos, in two signif.: contra deum licet disputare liberius,

    to accuse, reproach a god, Cic. N. D. 3, 31, 76; but: mala et impia consuetudo est contra deos disputandi, to reason against the gods, i. e. against their existence, id. ib. 2, 67, 168.—
    2.
    Predicatively, with esse (videri, etc.), against, injurious to, unfavorable, prejudicial, to one's disadvantage: ut [p. 456] ex senatusconsulto neque cujus intersit, neque contra quem sit intellegi possit, Cic. Mur. 32, 68; id. de Or. 3, 20, 75; 2, 74, 299; 2, 81, 330; id. Sull. 13, 39; Sen. Ben. 6, 31, 6:

    licentiam malis dare certe contra bonos est,

    injurious to, Quint. 4, 2, 75:

    res contra nos est, of unfavorable chances in a lawsuit,

    id. 4, 66, 1; 4, 2, 75; 5, 13, 32.—Often, contra aliquem = quod est contra aliquem, referring to indef. pronouns or adjectives:

    nihil contra me fecit odio mei = nihil quod esset contra me,

    Cic. Har. Resp. 3, 5; id. Off. 3, 31, 112:

    quibus (temporibus) aliquid contra Caesarem Pompeio suaserim,

    id. Phil. 2, 10, 24.—
    3.
    Added adverb. to the predicate, mostly referring to purpose, with hostile intent, for the purpose of some hostile act, in order to oppose, in opposition:

    Caesarine eam (provinciam) tradituri fuistis, an contra Caesarem retenturi?

    or keep it against Caesar, Cic. Lig. 7, 23:

    sero enim resistimus ei quem per annos decem aluimus contra nos,

    id. Att. 7, 5, 5:

    judicium illud pecunia esse temptatum non pro Cluentio, sed contra Cluentium,

    id. Clu. 4, 9; id. Imp. Pomp. 17, 52; id. Ac. 2, 28, 92:

    cum quae facitis ejusmodi sint ut ea contra vosmet ipsos facere videamini,

    id. Rosc. Am. 36, 104; Sen. Ep. 3, 7, 3: Curio se contra eum totum parat, i. e. to speak against him, Cael. ap. Cic. Fam. 8, 8, 10; Caes. B. C. 1, 85 ter; Sen. Q. N. 1, 7, 1; Plin. 16, 39, 74, § 192; Plin. Pan. 41.—So with the force of a temporal clause:

    fidem meam quam essent contra Massam Baebium experti,

    in the suit against, Plin. Ep. 3, 4, 4.—
    4.
    Dependent on adjectives (rare):

    contra se ipse misericors,

    to his own injury, Phaedr. 4, 18, 3:

    severissimus judex contra fures,

    Lampr. Alex. Sev. 28.—
    5.
    With nouns.
    a.
    Acc. to 1. b.:

    ut quam maximae contra Hannibalem copiae sint,

    Cic. Inv. 1, 12, 17; cf. Vell. 2, 76, 3.—
    b.
    Acc. to 1. c. and 1. e.; so esp., oratio contra (cf.: oratio in).
    (α).
    Oratio contra (never in), of an address against the counsel of a party or against the prosecutor:

    quid in omni oratione Crassus vel apud centumviros contra Scaevolam, vel contra accusatorem Brutum, cum pro Cn. Plancio diceret?

    Cic. de Or. 2, 54, 220; cf.:

    Cato pro se contra Cassium = in oratione contra,

    Gell. 10, 15, 3; so,

    haec perpetua defensio contra Scaevolam,

    Cic. de Or. 2, 54, 221:

    orationem illam egregiam quam (Aeschines) in Ctesiphontem contra Demosthenem dixerat,

    id. ib. 3, 56, 213.—
    (β).
    Of an address against the party, either in judicial or political affairs:

    unam orationem contra Gracchum reliquit,

    Cic. Brut. 26, 99:

    (Demosthenis) oratio contra Leptinem... contra Aeschinem falsae legationis,

    id. Or. 31, 111; Gell. 10, 24, 10; 10, 18, 91; Cic. Brut. 46, 169; Quint. 12, 10, 61; Cic. de Or. 2, 11, 45; id. Brut. 44, 164; Gell. 13, 25 (24), 15; cf. Quint. 4, 3, 13; 11, 2, 25.—
    c.
    Acc. to 1. f.:

    contra patres concitatio et seditio,

    Cic. Brut. 14, 56.—Of animals:

    contra volpium genus communibus inimicitiis,

    Plin. 10, 76, 96, § 207.
    C.
    With inanimate and abstract objects.
    1.
    Directly dependent on verbs (cf. B. 1.).
    a.
    Of physical or moral exertion:

    cum fulmina contra Tot paribus streperet clipeis,

    Verg. A. 10, 567:

    pugnandum tamquam contra morbum, sic contra senectutem,

    Cic. Sen. 11, 35:

    contra verum niti,

    Sall. J. 35, 8:

    contra fortunam luctari,

    Sen. Ben. 7, 15, 2; id. Brev. Vit. 10, 1; id. Ep. 78, 15; 99, 32; cf. Cic. Off. 1, 31, 110.—
    b.
    Of warfare (lit. and trop.):

    bellum contra aras, focos, vitam fortunasque gerere,

    Cic. Phil. 3, 1, 1:

    bellum gerimus... contra arma verbis,

    id. Fam. 12, 22, 1.—So of logical contradictions:

    artificis autem est invenire in actione adversarii quae semet ipsa pugnent,

    Quint. 5, 13, 30.—
    c.
    Of legal contention.
    (α).
    Of the actions of the counsel or prosecutor: dicere, or perorare, agere contra aliquid, to plead against, contest something:

    contra argumenta, rumores, tabulas, quaestiones (opp. ab argumentis, etc.),

    Auct. Her. 2, 6, 9 sqq.; Cic. de Or. 2, 27, 118:

    contra ratiocinationem,

    id. Inv. 2, 50, 153: contra scriptum dicere, to contest, controvert a written law or a document, id. ib. 2, 47, 138; 2, 48, 143; id. Brut. 39, 145; Quint. 7, 7, 1:

    contra caput dicere,

    to plead against life, Cic. Quint. 13, 44 (cf.:

    servum in caput domini interrogare,

    Paul. Sent. 1, 1, 34; 5, 16, 5 and 8; 5, 46, 3): contra libertatem agere, Dig. 40, 12, 26.—Pregn.:

    contra rerum naturam, contraque consuetudinem hominum dicere (opp. contra nos dicere),

    Cic. Rosc. Am. 15, 45.—
    (β).
    Of judicial decisions contradicting documents, etc.:

    contra tabulas judicare,

    Cic. de Or. 2, 70, 281:

    contra testamentum,

    Dig. 2, 17, § 1:

    contra sententiam dicere,

    ib. 49, 8, 1, § 2.—
    (γ).
    Admittere aliquem contra bona, to admit a petition for bonorum possessio (cf.:

    inmittere in bona),

    Dig. 38, 2, 3, § 6.—
    d.
    Of antagonism in literary and ethical questions.
    (α).
    To contend that something is false:

    dicere, disputare, disserere contra opinionem or sententiam,

    Cic. Tusc. 1, 4, 8; 5, 19, 55; id. de Or. 3, 18, 67; id. Fin. 5, 4, 10; id. Ac. 2, 18, 60; Sen. Ira, 1, 3, 3; id. Ep. 87, 5; 102, 5 (cf.:

    in sententiam dicere,

    in support of an opinion, Caes. B. G. 1, 45):

    contra sensus dicere,

    Cic. Ac. 2, 31, 101:

    contra rhetoricen dicere,

    Quint. 2, 17, 40.—
    (β).
    Of criticism, hostility to principles, etc.:

    contra Iliadem et Odysseam scribere,

    Vitr. 7, praef. 8:

    contra quorum disciplinam ingenium ejus exarserat,

    Cic. Tusc. 5, 29, 83.—
    (γ).
    Ethically:

    contra voluptatem dicere,

    that pleasure is a moral evil, Cic. Fin. 5, 8, 21:

    contra mortem loqui,

    that death is no evil, Sen. Ep. 82, 7;

    in both senses: contra vitia, pericula, fortunam, ambitionem,

    id. ib. 100, 10:

    contra fortunam gloriari,

    that fortune has no power over him, Cic. Tusc. 5, 9, 26; Sen. Ep. 26, 5.—
    e.
    Of public and political acts and speeches:

    contra potentiam accusatorum dicere,

    Cic. Brut. 44, 164:

    contra legem dicere or verba facere,

    id. Imp. Pomp. 15, 53; Liv. 34, 8, 1:

    rogationem ferre contra coloniam ( = contra legem de colonia deducenda),

    Cic. Clu. 51, 140; Auct. Her. 1, 17, 21; Plin. 8, 17, 24, § 64.—
    f.
    Of hostility, injury, wrongs, etc.
    (α).
    In gen.:

    senatusconsulto quod contra dignitatem tuam fieret,

    directed against, Cic. Fam. 12, 29, 2:

    contra rem publicam se commovere,

    id. Cat. 1, 26; 1, 3, 7:

    incitari,

    id. Sest. 47, 100:

    consilia inire,

    id. Agr. 2, 3, 8:

    conjurationem facere,

    Sall. C. 30, 6:

    contra salutem urbis incitari,

    Cic. Cat. 3, 8, 20:

    cogitare aliquid contra salutem,

    id. ib. 3, 9, 21: contra voluntatem or studium dicere, to oppose one's will in a speech:

    esse aliquem in civitate qui contra ejus (Chrysogoni) voluntatem dicere auderet,

    id. Rosc. Am. 22, 60; id. Phil. 1, 11, 28; id. de Or. 3, 34, 138; id. Mur. 4, 10; Tac. H. 2, 91:

    ne quid contra aequitatem contendas, ne quid pro injuria,

    do not array yourself against equity, Cic. Off. 2, 20, 71.— Trop.:

    quis non contra Marii arma, contra Suliae proscriptionem irascitur? ( = Mario propter arma, Sullae propter proscriptionem),

    Sen. Ira, 2, 2, 3.—
    (β).
    In partic.: facere contra aliquid (syn. adversus), to commit an offence against, to transgress, etc.:

    si quis ad Antonium profectus esset... senatus existimaturum eum contra rem publicam fecisse,

    Cic. Phil. 8, 11, 33; id. Mil. 5, 13; 6, 14; id. Off. 3, 10, 43; 3, 25, 95; S. C. ap. Cael. ap. Cic. Fam. 8, 8, 6; Liv. 25, 4, 7; so,

    contra salutem rei publicae facere,

    Cic. Dom. 38, 102:

    contra majestatem,

    against the emperor, Dig. 48, 4, 5:

    contra leges,

    Cic. Dom. 18, 48; id. Vatin. 7, 18; id. Fin. 2, 17, 55; id. Mur. 32, 67; id. de Or. 3, 19, 70; cf. id. Clu. 34, 92; id. Mur. 32, 68; id. Dom. 14, 38; id. Phil. 10, 6, 13; Gai Inst. 4, 121:

    contra edictum (praetoris),

    Cic. Verr 2, 3, 10, § 25; Dig. 39, 1, 20, § 1:

    contra foedus,

    Cic. Balb. 6, 16:

    contra jusjurandum ac fidem,

    id. Off. 3, 10, 43; id. Lael. 3, 30, 74; id. Verr. 2, 3, 3, § 7; Prop. 3, 30, 44 (2, 32, 44).—And ironically:

    tune contra Caesaris nutum (sc. facies)?

    Cic. Att. 14, 10, 1.—Rarely contra ea facere = contra facere, adverb. (cf. I. B. 8. and II. E. 1. b.):

    corpus in civitatem inferri non licet... et qui contra ea fecerit, extra ordinem punitur,

    Paul. Sent. 1, 21, 2; 1, 21, 12.—
    2.
    Predicatively with esse (usu. impers.), in violation of, in conflict with, contrary to (cf. 3. g).
    (α).
    With esse expressed as the predicate:

    hominem hominis incommodo suum augere commodum magis est contra naturam quam mors,

    Cic. Off. 3, 5, 21; id. Fin. 3, 9, 31; id. N. D. 3, 13, 33; Sen. Ep. 5, 4; Plin. 7, 8, 6, § 45:

    contra leges or legem est,

    Cic. Pis. 13, 30; id. Mur. 32, 67:

    contra officium est,

    id. Off. 3, 10, 43; 1, 10, 32; 1, 6, 19; cf. id. Lael. 11, 39; id. Off. 3, 15, 63; Liv. 6, 40, 5; Sen. Q. N. 2, 37, 2; Gai Inst. 3, 157; Dig. 30, 1, 112, § 3; 16, 3, 1, § 7.—With ellipsis of object (naturam), Cic. Fin. 5, 29, 89; cf.:

    adeo res ista non habet ullam moram quae contra causas ignium sit,

    unfavorable to the formation of fire, Sen. Q. N. 2, 26, 7.—
    (β).
    With verbal predicate, referring to an indef. pron. or adj., with esse understood:

    scis hunc... nihil umquam contra rem tuam cogitasse ( = nihil quod contra rem tuam esset),

    Cic. Rosc. Am. 50, 147; id. Mil. 5, 13:

    aliquid contra animum audiendi,

    something against our liking, Sen. Const. 19, 2.—So mostly with facere:

    si quid Socrates aut Aristippus contra morem consuetudinemque fecerint,

    Cic. Off. 1, 41, 148; id. Att. 3, 23, 2; 2, 22, 2; id. Off. 3, 15, 63; Sall. C. 15, 1; Dig. 8, 2, 11; 8, 2, 17; 35, 1, 79, § 2. —
    (γ).
    Contra officium, substantively, = id quod contra officium est:

    Sic inter recte factum atque peccatum, officium et contra officium, media locabat quaedam,

    Cic. Ac. 1, 10, 37.—
    3.
    Adverbially with the predicate.
    (α).
    In order to oppose, in opposition to, with hostile intent (cf. B. 3.):

    eidem illam proscriptionem capitis mei contra salutem rei publicae rogatam esse dicebant,

    that the proposal of the law was an attack on the republic, Cic. Prov. Cons. 19, 45; id. Rab. Perd. 12, 35; id. Phil. 10, 10, 22:

    imperator contra postulata Bocchi nuntios mittit,

    to reply to the demands, Sall. J. 83, 3; 25, 6; so,

    advocare contra,

    Sen. Cons. Polyb. 12, 4; id. Ep. 15, 2, 52:

    si contra mortem te praeparaveris,

    to meet death, id. ib. 11, 3, 8.—
    (β).
    With the force of a clause of manner, injuriously to, etc.:

    quibus contra valetudinis commodum laborandum est,

    Cic. Mur. 23, 47; Suet. Aug. 78:

    contra hominis salutem,

    with danger to a man's life, Cod. Just. 7, 62, 29.—
    (γ).
    In gen., of conflict with some rule or principle, contrary to, in violation of, without regard to ( = ita ut contra sit; cf. 2. supra; very freq. from the class. period;

    syn. adversus): ceperitne pecunias contra leges P. Decius,

    Cic. de Or. 2, 31, 136; id. Verr. 2, 1, 4, § 10; id. Fl. 34, 86:

    pecuniam contra leges auferre,

    id. Verr. 1, 18, 56; 2, 1, 10, § 27; 2, 5, 18, § 46; id. Har. Resp. 26, 56:

    contra legem,

    id. Rab. Perd. 3, 8; id. Dom. 16, 41:

    contra jus fasque,

    id. Har. Resp. 16, 34; id. Quint. 6, 28:

    contra jus,

    Liv. 5, 4, 14; id. Dom. 13, 55; id. Verr. 2, 5, 13, § 34:

    contra jus gentium,

    Liv. 4, 32, 5; 9, 10, 10; 21, 25, 7; 5, 36, 6;

    6, 1, 6: contra juris rigorem,

    Dig. 40, 5, 24, § 10 et saep.:

    contra testimonium aliquid judicare,

    without regard to, Cic. Brut. 31, 117:

    aliquid contra verecundiam disputare,

    contrary to the rules of decency, id. Off. 1, 35, 128:

    aliquid contra fidem constituere,

    Quint. 5, 13, 34:

    quae majores nostri contra lubidinem animi sui recte atque ordine fecere,

    contrary to the dictates of passion, Sall. C. 51, 4; id. J. 33, 1; cf. of logical opposition, II. E. 2. infra.—
    4.
    Dependent on substt.
    a.
    Of physical strife:

    scit ille imparem sibi luctatum contra nexus (draconis),

    Plin. 8, 12, 12, § 33. —
    b.
    Of warfare:

    imperatorum copia contra tuum furorem,

    Cic. Mur. 39, 83:

    Parthorum gloria contra nomen Romanum,

    Liv. 9, 18, 6: in castris perditorum contra patriam, Planc. ap. Cic. Fam. 10, 23, 6.—
    c.
    Of legal contention:

    causa contra scriptum,

    Cic. Inv. 2, 46, 135.—
    d.
    Of political speaking:

    divina M. Tullii eloquentia contra leges agrarias,

    Quint. 2, 16, 7; 9, 3, 50; Gell. 18, 7, 7.—
    e.
    Of literary opposition:

    Caesaris vituperatio contra laudationem meam,

    Cic. Att. 12, 40, 1.—
    f.
    Of hostility, etc.:

    cujus factum, inceptum, conatumve contra patriam,

    Cic. Cat. 2, 12, 27:

    ullum factum dictumve nostrum contra utilitatem vestram,

    Liv. 6, 40, 5.—
    g.
    Of injury:

    vitae cupiditas contra rem publicam,

    Cic. Planc. 37, 90: contra serpentes venenum, fatal to serpents, or as a defence against serpents, Plin. 7, 2, 2, § 15.—
    h.
    Of violation, disregard, etc. (cf. 3. g):

    iter contra senatus auctoritatem,

    Cic. Phil. 2, 19, 48:

    contra consuetudinem somnium,

    Plin. 10, 77, 98, § 211:

    bonorum possessio contra tabulas,

    Dig. 37, 4, 3, § 13; Gai Inst. 3, 41.—
    5.
    Dependent on adjectives (very rare; cf.

    II. D. 2. c. infra): contraque patris impii regnum impotens, avum resolvam,

    Sen. Herc. Fur. 966.
    D.
    Of defence, protection, and resistance (syn.: adversus, ab).
    1.
    Against persons.
    a.
    Dependent on verbs:

    cum populus Romanus suam auctoritatem vel contra omnes qui dissentiunt possit defendere,

    Cic. Imp. Pomp. 22, 63: si ego consul rem publicam [p. 457] contra te et gregales tuos defendissem, id. Sest. 52, 111; 22, 49; 8, 20; id. Fam. 11, 27, 7; id. Phil. 2, 18, 45:

    contra quem multum omnes boni providerunt,

    provided a great defence, id. Mur. 38, 81: formula qua utitur patronus contra libertum qui eum in jus vocat, as a defence against, Gai Inst. 4, 46. —And of protection of plants against injurious animals:

    contra haec animalia proderit, si, etc.,

    Pall. 10, 3, 2.—
    b.
    Dependent on adjectives, mostly participial:

    paratus contra,

    Cic. Mil. 21, 56:

    nihil satis firmum contra Metellum,

    Sall. J. 80, 1:

    contra potentes nemo est munitus satis,

    Phaedr. 2, 6, 1.—
    2.
    Against inanimate and abstract things.
    a.
    Dependent on verbs:

    contra avium morsus munitur vallo aristarum,

    Cic. Sen. 15, 51:

    propugnaculum, quo contra omnes meos impetus usurum se putat,

    id. Verr. 2, 3, 16, § 40; 2, 5, 39, § 102:

    publicam causam contra vim armatam suscipere,

    id. Dom. 34, 91; id. Quint. 30, 94; id. Leg. 3, 3, 9:

    contra tantas difficultates providere,

    Sall. J. 90, 1; 76, 4; so,

    contra ea,

    id. ib. 57, 5:

    patricii vi contra vim resistunt,

    Liv. 3, 13, 4; Plin. 14, 2, 4, § 28; Tac. Agr. 45; Sen. Prov. 4, 12; id. Const. 5, 4.—
    b.
    Dependent on substt.:

    suffragia contra oppugnationem vestrae majestatis,

    Cic. Rab. Perd. 12, 35:

    defensio contra vim,

    id. Mil. 5, 14:

    patronus justitiae fuit contra orationem Phili,

    id. Lael. 7, 25; Plin. 29, 2, 9, § 30; 14, 3, 4, § 40:

    contra labores patientia,

    id. 23, 1, 22, § 37.—
    c.
    Dependent on adjectives (in Cic. freq. with P. a. predicatively used; otherwise very rare;

    in later prose freq.): nec est quidquam Cilicia contra Syriam munitius,

    against an attack from the side of Syria, Cic. Fam. 14, 4, 4:

    ut nullius res tuta, nullius domus clausa, nullius vita saepta, nullius pudicitia munita contra tuam cupiditatem posset esse,

    id. Verr. 2, 5, 15, § 39; id. Fin. 1, 16, 51; id. Mil. 25, 67; id. Tusc. 5, 8, 19; 5, 27, 76:

    vir contra audaciam firmissimus,

    id. Rosc. Am. 30, 85; Sall. J. 33, 2; 28, 5:

    fortis contra dolorem,

    Sen. Ep. 98, 18; Quint. 12, 1, 10:

    callosus,

    Plin. 11, 37, 54, § 147; 14, 2, 4, § 23:

    far contra hiemes firmissimum,

    id. 18, 8, 19, § 83:

    equus tenax contra vincula,

    Ov. Am. 3, 4, 13:

    contraque minantia fata pervigil,

    Claud. I. Cons. Stil. 1, 284.—
    3.
    Of remedies against sickness and its causes, poison, etc.; so only in Plin.; in Pall. only of preventives and of protection against hurtful animals, and against mental perturbations in gen.; cf. infra (syn. ad in Cat., Cic., Cels., Col.; adversus only in Celsus, who also has in with abl.).
    (α).
    Dependent on verbs:

    cujus et vinum et uva contra serpentium ictus medetur,

    Plin. 14, 18, 22, § 117; 7, 2, 2, § 13:

    prodest et contra suspiria et tussim,

    id. 20, 13, 50, § 128:

    valet potum contra venena,

    id. 28, 7, 21, § 74; 29, 4, 22, § 71; 29, 4, 26, § 81; 28, 8, 27, § 98; 16, 37, 71, § 180; 35, 6, 14, § 34; 28, 6, 18, §§ 65-67.—
    (β).
    Dependent on substt.:

    remedium contra morsus,

    Plin. 8, 32, 50, § 118; 10, 59, 79, § 163:

    contra venena esse omnia remedio,

    id. 16, 44, 95, § 251; 17, 24, 37, § 240; 7, 1, 1, § 4.—
    (γ).
    Dependent on adjectives:

    vinum quod salutare contra pestilentiam sit,

    Pall. 11, 14, 17.—
    (δ).
    Appositively, as a remedy:

    cujus lacteum succum miris laudibus celebrat... contra serpentes et venena,

    Plin. 5, 1, 1, § 16; 29, 4, 26, § 83. —So of remedies against affections:

    Tiberium tonante caelo coronari ea (lauro) solitum ferunt contra fulminum metus,

    Plin. 15, 30, 40, § 135; cf. Sen. Ira, 2, 21, 1; id. Tranq. 5. 1.
    E.
    Of logical opposition.
    1.
    With a neuter demonstrative (contra ea, contra haec, contra quae, quod contra = contra, adv.).
    a.
    The contrary, the reverse (very rare; cf.

    I. D. 1.): sed mihi contra ea videtur,

    but to me the contrary seems true, Sall. J. 85, 1:

    omnia quae contra haec sunt, omnia quae contra sunt,

    and vice versa, Quint. 5, 10, 90. —
    b.
    Contra ea, on the contrary, in logical antithesis (not in Cic. and Sall.; once in Caes. and Quint.; several times in Liv. and Nep.; cf.: contra ea, in other uses, II. A. 2. e. a, II. D. 2. a., II. A. 3. d., II. C. 1. f.):

    omnes arderent cupiditate pugnandi... contra ea Caesar... spatiumque interponendum... putabat ( = at contra),

    but Caesar on the contrary, Caes. B. C. 3, 74: superbe ab Samnitibus... legati prohibiti commercio sunt;

    contra ea benigne ab Siculorum tyrannis adjuti,

    Liv. 4, 52, 6; 2, 60, 1; 21, 20, 6;

    44, 43, 5: pater... Thracem me genuit, contra ea mater Atheniensem,

    Nep. Iphicr. 3, 4; id. praef. 6; id. Alcib. 8, 1.—And after a question, with immo (cf. I. E. 5. b.):

    an infirmissimi omnium... (sumus)? Immo contra ea vel viribus nostris, vel, etc., tuti (sumus),

    Liv. 41, 24, 8.—
    c.
    Quod contra, by anastrophe (v. F. 1.), contrary to which, whereas, while on the contrary (only once in Lucr. and three times in Cic.):

    illud in his rebus vereor ne forte rearis, Inpia te rationis inire elementa viamque indugredi sceleris: quod contra saepius illa Religio peperit scelerosa atque impia facta,

    whereas on the contrary, Lucr. 1, 81:

    cujus a me corpus crematum est, quod contra decuit ab illo meum (sc. cremari),

    Cic. Sen. 23, 84:

    quod contra oportebat delicto dolere, correctione gaudere,

    id. Lael. 24, 90 (B. and K. place a comma after oportebat; cf.

    Nauck ad loc.): reliquum est ut eum nemo judicio defenderit: quod contra copiosissime defensum esse contendi,

    id. Quint. 28, 87 (many consider contra in all these passages as an adverb; cf. Hand, Turs. II. p. 121 sq.; some explain quod as an ancient ablative, = qua re;

    v. Ritschl,

    Plaut. Exc. p. 57, Munro ad Lucr. 1, 82).—
    2.
    With an abstract noun, with the force of the adverb contra with ac or atque (I. F. 1.), contrary to, contrary to what, etc. (esp. in Sall., not in Cic.; cf. praeter): celeriter contraque omnium opinionem confecto itinere, contrary to the opinion ( = contra ac rati erant), Caes. B. G. 6, 30:

    contra opinionem Jugurthae ad Thalam perveniunt,

    Sall. J. 75, 9; Hirt. B. G. 8, 40.—Contra spem either contrary to the opinion, or against the hope:

    Metellus contra spem suam laetissume excipitur ( = contra ac ratus, veritus est),

    Sall. J. 88, 1; so,

    cetera contra spem salva invenit,

    Liv. 9, 23, 17:

    contra spem omnium L. Furium optavit,

    id. 6, 25, 5; Curt. 8, 4, 45;

    but: at Jugurtha contra spem nuntio accepto ( = contra ac speraverat),

    Sall. J. 28, 1; Liv. 24, 45, 3:

    postquam... Jugurtha contra timorem animi praemia sceleris adeptum sese videt,

    Sall. J. 20, 1:

    ipse in Numidiam procedit, ubi contra belli faciem tuguria plena hominumque... erant ( = contra ac in bello evenire solet),

    id. ib. 46, 5:

    contra famam,

    Plin. 13, 22, 43, § 126; 7, 53, 54, § 180:

    segniterque et contra industriam absconditae formicae,

    slowly, and in a manner different from their usual activity, id. 18, 35, 88, § 364.—Of persons:

    frigidam potionem esse debere, contra priores auctores, Asclepiades confirmavit,

    contrary to the opinion of the former physicians, Cels. 4, 26 (19).
    F.
    Sometimes by anastrophe after its noun.
    1.
    In prose, after relatives, esp. in Cic.:

    quos contra disputant,

    Cic. Ac. 2, 15, 47:

    quem contra dicit,

    id. Phil. 2, 8, 18 (v. II. B. 1. f.):

    quem contra veneris,

    id. Mur. 4, 9:

    quas contra, praeter te, etc.,

    id. Vatin. 7, 18:

    eos ipsos quos contra statuas,

    id. Or. 10, 34:

    quos contra me senatus armavit,

    id. Att. 10, 8, 8:

    quam contra multa locutus est,

    Sen. Ep. 82, 7, Plin. Ep. 1, 23, 3; Claud. in Rufin. 1, 332; v. also E. 1. c. supra.—
    2.
    After other words ( poet. and in post-Aug. prose):

    hunc igitur contra mittam contendere causam,

    Lucr. 4, 471:

    dicere eos contra,

    id. 4, 484:

    donique eum contra,

    id. 5, 708:

    agmina contra,

    Verg. A. 12, 279:

    magnum Alciden contra,

    id. ib. 5, 414:

    Paridem contra,

    id. ib. 5, 370:

    Italiam contra,

    id. ib. 1, 13:

    deos contra,

    Ov. P. 1, 1, 26:

    Messania moenia contra,

    id. M. 14, 17:

    litora Calabriae contra,

    Tac. A. 3, 1.

    Lewis & Short latin dictionary > contra

  • 12 contra dicta

    contrā, adv. and prep. [stem con, i. e. cum, through a comparative form conter; cf.: alter, uter, inter, praeter, etc.; in abl. fem. form like the locative adverbs ea, qua, etc.; cf.: ultra, intra, extra, citra], orig., in comparison with; hence, over against, fronting, in front, opposite, in opposition to, against, contrary to, opposed to, etc.
    I.
    Adv. (referring to an opposed object often with the force of a preposition with ellipsis of a pronoun, = against it, against him, etc.).
    A.
    Local.
    1.
    Lit., of position in front of a person, place, or thing.
    a.
    With verb of being or position expressed or understood.
    (α).
    Referring to living beings, opposite, in face of, face to face, facing, in front of, fronting, confronting (not in Cic., Caes., or Sall.):

    feminam scelestam te, adstans contra, contuor,

    Plaut. Pers. 2, 2, 26:

    ut confidenter mihi contra adstitit,

    id. Capt. 3, 5, 6; Lucr. 4, 223; 6, 929:

    signum contra, quoad longissume oculi ferebant, animo finivit,

    Liv. 1, 18, 8:

    stat contra starique jubet,

    Juv. 3, 290:

    stat contra dicitque tibi tua pagina Fures!

    Mart. 1, 55, 12:

    ulmus erat contra,

    in front of her, Ov. M. 14, 661:

    templa vides contra,

    in front (of us), id. ib. 7, 587.—Of position in front of the enemy:

    contra conserta manu,

    Plaut. Mil. 1, 1, 3: contra consistere, to make front against them, Caes. B. G. 2, 17.—
    (β).
    Referring to things and places, over against (it), opposite (to it), on the opposite side (mostly post-Aug.):

    contra jacet Cancer patulam distentus in alvum,

    Manil. 2, 253:

    posita contra Hispania,

    Tac. Agr. 11:

    promuntorium quod contra procedit,

    Plin. 4, 2, 3, § 6: relinquendae autem contra erunt vacuae tabellae, on the opposite side, i. e. of the leaf, Quint. 10, 3, 32: illo quaerente cur non decidant contra siti, the antipodes (cf. Cic. Ac. 2, 39, 123; v. II. A. 1. c. a), Plin. 2, 65, 65, § 161.—With the governing verb understood:

    arguam hanc vidisse apud te contra conservum meum,

    face to face, Plaut. Mil. 2, 2, 91:

    jam omnia contra circaque hostium plena erant, Liv 5, 37, 8: eadem verba contra (i. e. ponuntur),

    side by side, Quint. 9, 3, 36; Verg. A. 6, 23.—
    b.
    With verbs of motion, so as to be opposite to an object or face to face with a person, variously rendered.
    (α).
    Referring to persons:

    accede ad me atque adi contra,

    come right up to me, Plaut. Rud. 1, 4, 23; id. Bacch. 3, 6, 6: hostes crebri cadunt; nostri contra ingruunt, advance to their front (in Plaut. hostility is not implied in contra), id. Am. 1, 1, 84: quis nos pater aut cognatu' volet contra tueri, face to face, eye to eye, Enn. ap. Varr. L. L. 7, § 12 Mull. (Trag. Rel. v. 444 Rib.); Att. ap. Macr. S. 6, 1, 55 (Trag. Rel. v. 538 ib.):

    adspicedum contra me = contra adspice me,

    Plaut. Most. 5, 1, 56 Lorenz ad lec.:

    contra adspicere,

    id. Mil. 2, 1, 45:

    contra intueri,

    Liv. 1, 16, 6; 9, 6, 8; Sen. Q. N. 1, 3, 6:

    cum veniret contra Marcianus,

    Quint. 6, 3, 95; Plin. 9, 46, 70, § 152.—
    (β).
    Of things:

    hic ubi sol radiis... Adversa fulsit nimborum aspergine contra,

    Lucr. 6, 525; Cels. 8, 8, 1:

    quam (turrim) promoti contra validi asseres... perfregere,

    Tac. H. 4, 30.—Reciprocally: oscula non pervenientia contra, not coming through (the wall) so as to meet, Ov. M. 4, 80.—
    2.
    Transf. to equivalents of weight, value, and price; so,
    (α).
    In Plaut. only in the colloq. phrases auro contra, aurichalco contra, and contra auro (sc. posito); lit., for gold placed against; cf.:

    aes contrarium, s. v. contrarius: (servus) non carus'st auro contra,

    at his weight in gold, Plaut. Ep. 3, 3, 30: jam auro contra constat filius, id. Truc. 2, 6, 57 (Speng. aurichalco): auro contra cedo modestum amatorem! A me aurum accipe. Pa. Cedo mihi contra aurichalco quoi ego sano serviam, id. Curc. 1, 3, 45 sq.; id. Mil. 3, 1, 63; 4, 2, 85; id. Ps. 2, 3, 23.—
    (β).
    In post-Aug. prose (very rare):

    at si aquae et ejus rei quam contra pensabis par pondus erit, nec pessum ibit, nec exstabit, etc.,

    Sen. Q. N. 3, 25, 5.—
    3.
    Of reciprocal actions, = vicissim, in turn, in return, back, on my, his, etc., part, likewise, counter-.
    (α).
    In gen.:

    te ut deludam contra, lusorem meum,

    Plaut. Am. 2, 2, 71:

    quae me amat, quam ego contra amo,

    id. Merc. 5. 2, 77; id. Cist. 1, 1, 96; id. Trin. 4, 2, 55; id. As. 2, 2, 110:

    qui arguat se, eum contra vincat jurejurando suo,

    make a victorious counter-charge, id. Mil. 2, 2, 37:

    si laudabit haec Illius formam, tu hujus contra (i. e. lauda),

    Ter. Eun. 3, 1, 54:

    audi nunc contra jam,

    listen in turn, id. Phorm. 4, 4, 18; id. Ad. 5, 4, 23:

    at tu mihi contra nunc videre fortunatus, Phaedria, Cui, etc.,

    you likewise seem fortunate to me, id. Phorm. 1, 3, 21:

    Mettius Tullo gratulatur, contra Tullus Mettium benigne alloquitur,

    Liv. 1, 28, 1:

    contra ut me diligat illa,

    Cat. 76. 23; Hor. S. 1, 3, 27 Orell. ad loc.—Hence, with ellipsis of inquit, = respondit:

    cui latrans contra senex,

    Phaedr. 5, 10, 7:

    scietis, inquam, etc., contra Nigrinus: ad quem missi sunt? ego, etc.,

    Plin. Ep. 7, 6, 4.—

    Rarely with inquit, etc., expressed: at ille contra, renidens, Audi, inquit, discipule, etc.,

    Gell. 15, 9, 9; cf.:

    contra talia reddit,

    Claud. B. Gild. 379.—
    (β).
    With dat. pers.:

    consulo quem dolum doloso contra conservo parem,

    Plaut. Mil. 2, 2, 45:

    facere contra huic aegre,

    Ter. Eun. 4, 1, 10:

    hiscine contra insidiabere?

    id. Hec. 1. 1, 13:

    tibi contra gratiam Referre,

    id. ib. 4, 2, 7.—
    (γ).
    With item:

    item a me contra factum est,

    Plaut. Aul. prol. 20:

    puellam senex Amat et item contra filius,

    id. Cas. prol. 49; id. Pers. 5, 2, 36; id. Am. 1, 1, 67; Ter. Ad. 1, 1, 25.—
    (δ).
    Combining a reciprocal with a local relation (A. 1. a. a, and b. a): contra carinantes verba, exchanging abusive words ( face to face), Enn. ap. Serv. ad Verg. A. 8, 361 (Ann. v. 181 Vahl.): tubae utrimque contra canunt;

    Consonat terra,

    Plaut. Am. 1, 1, 73; 1, 1, 86:

    confer gradum Contra pariter,

    id. Ps. 2, 4, 18; id. Truc. 1, 2, 28:

    video amicam... Ubi contra adspexit me, etc.,

    id. Mil. 2, 1, 45; Verg. E. 7, 8; cf. Lucr. 4, 243:

    vesper adest, juvenes consurgite!... Cernitis, innuptae, juvenes? consurgite contra!

    Cat. 62, 6.—
    (ε).
    Implying also opposition: Pe. Conpellabo. Ph. Orationis aciem contra conferam, Plaut. Ep. 4, 1, 20:

    si scias quod donum huic dono contra comparet,

    what counter gift, Ter. Eun. 2, 3, 63: quod Scipio postulavit... ut, etc. Et quod contra collega postulavit ne, etc., Annal. Trib. Pleb. ap. Gell. 7 (6), 19, 5:

    si vobis aequa et honesta postulatio videtur, ego contra brevem postulationem adfero,

    Cic. Rosc. Am. 2, 7; Nep. Epam. 6, 1;

    Auct. B. Alex. 24: illo licente contra liceri audeat nemo,

    to bid in opposition, Caes. B. G. 1, 18; Liv. 4, 53, 6:

    agedum pauca accipe contra,

    Hor. S. 1, 4, 38.—So in battle:

    Numidae... Romanorum ordines conturbare... neque contra feriundi copia erat,

    Sall. J. 50, 4; and in law: et ab eo is qui adoptat vindicat... et illo contra non vindicante, etc., Gai Inst. 1, 134; 2, 24.—Esp. in replies:

    oratio contra a Demosthene pro Ctesiphonte edita,

    Cic. de Or. 3, 56, 213:

    dicit accusator haec: primum, etc.... quid contra reus?

    id. Clu. 30, 81; id. Fin. 5, 22, 63; Curt. 4, 1, 10; 7, 9, 1.
    B.
    Of opposition, strife, etc., against; constr. absol., with dat., and ne, quominus or quin.
    1.
    Of physical exertion.
    (α).
    Lit.:

    concurrunt... aetheriae nubes contra pugnantibu' ventis,

    struggling against each other, Lucr. 6. 98:

    nec nos obniti contra... Sufficimus,

    bear up, battle against, Verg. A. 5, 21; Ov. M. 9, 50; 2, 434:

    at ille contra nititur,

    resists, Plin. 2, 38, 38, § 103; 7, 20, 19, § 82:

    pars remigum, tamquam imperitia... officia nautarum impediebant. Mox contra tendere,

    rowed in an opposite direction, Tac. H. 4, 16.—
    (β).
    Trop.:

    te rogo ne contrahas ac demittas animum, neque te obrui tamquam fluctu... sinas, contraque erigas ac resistas,

    Cic. Q. Fr. 1, 1, 1, § 4:

    et torrens judicem vel nitentem contra feret, cogatque ire qua rapiet,

    Quint. 12, 10, 61.— With ne: vi contra niti, ne advorsus eum fiat, Cato ap. Gell. 7 (6), 3, 16.—With quominus, Lucr. 1, 780.—
    2.
    Of mental exertion:

    si tibi vera videntur, Dede manus, aut, si falsum est, accingere contra,

    arm yourself against them, Lucr. 2, 1043; 2, 280. —With dat.:

    siti contra... pugnandum,

    Cels. 4, 2 fin. —
    3.
    Of hostile opposition in gen.
    (α).
    Lit.:

    quod animadversum est in eo qui contra omni ratione pugnarunt, non debeo reprehendere,

    who made opposition in every way, Cic. Rosc. Am. 47, 137; id. Verr. 2, 2, 43, § 107:

    contra etiam aliquid abs te profectum ex multis audivi,

    something inimical, id. Fam. 5, 5, 2.—
    (β).
    Trop.:

    aut alio quovis (sc. colore) qui contra pugnet et obstet,

    Lucr. 2, 794; 2, 868.—
    4.
    Of warfare.
    (α).
    Lit.:

    ut eos adversarios existimemus qui arma contra ferant,

    Cic. Off. 1, 25, 87; 1, 12, 37; Vell. 2, 28, 4; cf.:

    quid quod exercitum contra duxit?

    Auct. Her. 4, 16, 23:

    ut si qua ex parte obviam contra veniretur, acie instructa depugnarent,

    if they should be attacked by an open charge, Caes. B. G. 7, 28:

    issentque confestim ad urbem ni venire contra exercitum... audissent,

    Liv. 7, 39, 17:

    cum Romanae legiones contra direxerint,

    would oppose their march, Tac. H. 4, 58; id. A. 6, 44.—With dat.:

    et huic contra itum ad amnem Erinden,

    Tac. A. 11, 10.—
    (β).
    Trop.:

    quod ubi viderunt corvi, contra auxiliantur, velut adversus communem hostem,

    Plin. 10, 74, 95, § 205.—
    5.
    Of legal contests.
    (α).
    With verbs of saying; v. 9. a.—
    (β).
    Venire contra, of any legal act with the intention to hurt the adversary:

    quid? si omnium mortalium Sthenio nemo inimicior quam hic C. Claudius... fuit? si de litteris corruptis contra venit, etc.?

    if he made a charge of forgery against him? Cic. Verr. 2, 2, 43, § 107; cf. II. B. c. b.—
    (γ).
    On the part of the adversary:

    inveniendum contra est, quo distet haec causa a ceteris,

    Quint. 5, 10, 114; 9, 2, 35; 12, 8, 10.—
    (δ).
    Of judgments against the parties or against opinions:

    ne spoliaret fama probatum hominem si contra judicasset,

    given an adverse decision, Cic. Off. 3, 19, 77; cf. Val. Max. 7, 2, 4; Cic. Caecin. 24, 69.—
    6.
    Of literary opposition.
    (α).
    Mostly with verbs of saying; v. 9. a. g.—
    (β).
    With other verbs:

    astrologorum artem contra convincere tendit,

    Lucr. 5, 728:

    contra nunc illud pone, etc.,

    Sen. Ben. 7, 14, 6:

    habeat (liber meus) etiam quosdam qui contra sentiant et adversentur,

    some dissentients and opponents, Quint. 3, 1, 5; 2, 17, 40; 3, 8, 69.—
    7.
    Of public and political opposition.
    (α).
    With verbs of saying; v. 9. a. d.—
    (β).
    With petere, to be a candidate for office in opposition to another:

    nihil enim supererat de quo certarent, nihil quod contra peterent,

    no office was left for which to canvass against each other, Cic. Agr. 2, 33, 91:

    honores contra petere,

    Quint. 6, 1, 17.—With ire, with dat., of an opposing vote in the senate (cf.:

    pedibus ire): sententia Cassii ut nemo unus contra ire ausus est, ita dissonae voces respondebant,

    Tac. A. 14, 45.—
    8.
    Of violation of law, contracts, etc.: contra facere, or contra committere, to violate, transgress a law, etc.: leges esse non ex ejus qui contra commiserit utilitate, spectari oportere, not in the interest of the transgressor, Cic. Inv. 2, 48, 153:

    si quis sub hoc pacto vendiderit ancillam ne prostitueretur, et si contra factum esset,

    and if the contract was violated, Dig. 18, 1, 56.—
    9.
    With verbs of saying, etc., contra dicere; less freq. disputare, disserere, pugnare, in the sense of dicere, and contra scribere (often contradico, in one word, in post-Aug. writers; esp. with dat.).
    a.
    Absol.
    (α).
    Contra dicere, to speak as counsel of the adversary, to plead his cause, in legal proceedings:

    cum contra dicturus Hortensius esset,

    would speak on the other side, Cic. Quint. 24, 77:

    hoc... contra dicente Cotta judicatum est,

    id. Caecin. 33, 97:

    dixisse ut contra nemo videretur,

    id. Brut. 53, 198: ut contra Crassus... exorsus est, began on the other side, id. ib. § 197.—Hence: qui contra dicit, the adversary or counsel of the adversary:

    contra autem qui dicet, similitudinem infirmare debebit,

    Cic. Inv. 2, 50, 151; id. Part. Or. 21, 108.—In the same sense: agens contra: si nos... impares agentium contra ingeniis dixerimus, that we are unequal to the talents of our adversary's counsel, [p. 453] Quint. 4, 1, 8.—
    (β).
    To make charges against (rare):

    si qui contra vellet dicere, usurum esse eum suo testimonio,

    Cic. Clu. 48, 134:

    qua ratione nemo neque tum item fecerit, neque nunc contra dicat,

    id. Quint. 29, 88; so,

    contra disputare, of objections to or against a witness: nihil contra disputabo priusquam dixerit,

    id. Fl. 21, 51.—
    (γ).
    In gen., to speak on the other side of a question:

    fiebat autem ita, ut cum is qui audire vellet dixisset quid sibi videretur, tum ego contra dicerem,

    Cic. Tusc. 1, 4, 8; id. Fin. 2, 1, 2; so,

    contra disputare and contra scribere,

    id. Or. 1, 19, 85; Vitr. 3, 1, 6; Quint. 2, 17, 13; Dig. 9, 2, 21, § 1.—Hence: qui contra dicunt or disputant, the opponents:

    nec qui contra dicunt causam difficilem repellunt,

    Cic. Fin. 3, 1, 2:

    ad coarguendos qui contra disputant,

    to refule his opponents, Quint. 2, 15, 26.—
    (δ).
    To oppose or object to a proposition, motion, or petition:

    quam palam principes dixerunt contra!

    protested against it, Cic. Verr. 2, 5, 16, § 41; Caes. B. C. 1, 32; Cic. Clu. 47, 130.—With pugnare:

    cum decerneretur frequenti senatu, contra pugnante Pisone, etc.,

    Cic. Att. 1, 14, 5:

    filius ejus incolumitatem optat: contradicit pater,

    the father objects, Quint. 9, 2, 85; 9, 2, 83; Plin. ap. Gell. 9, 16, 5; Cic. Dom. 33, 87:

    contradicente nullo,

    Suet. Caes. 20; Dig. 3, 3, 15.—
    (ε).
    To reply:

    contradixit edicto,

    answered by an edict, Suet. Aug. 56. —
    (ζ).
    Abl. absol. impers.:

    explorandum videtur an etiam contradicto aliquando judicio consuetudo firmata sit,

    whether the custom has been confirmed by judgment upon a judicial contest, Dig. 1, 3, 34.—
    b.
    With acc. neutr. pron., to object, to make or raise an objection, to reply; esp. in legal proceedings:

    ego enim, te disputante, quid contra dicerem meditabar,

    Cic. N. D. 3, 1, 1:

    ut contra si quid dicere velit non audiatur,

    id. Fin. 5, 10, 27:

    aiebat illum primo sane diu multa contra (i. e. dixisse), ad extremum autem, etc.,

    id. Att. 2, 22, 2.— Hence: quod contra dicitur, or quae contra dicuntur, the objections:

    ut et id quod intenderemus confirmare, et id quod contra diceretur refellere (possemus),

    refute the objections, Cic. de Or. 1, 20, 90:

    quia neque reprehendi quae contra dicuntur possunt, etc.,

    id. ib. 2, 81, 331; id. Inv. 2, 44, 127; Quint. 1, 2, 17.—In the same sense, as subst.: contrā dicta, orum, n. plur.:

    seu proposita confirmamus, sive contra dicta dissolvimus,

    or refute the objections, Quint. 4, prooem. 6.—With acc. and inf.:

    dicitur contra, nullum esse testamentum,

    the objection is made that there is no testament, Cic. Agr. 2, 6, 42.—
    c.
    With dat., written in one word (post-Aug.).
    (α).
    To oppose a person by speaking against his views:

    solitum se etiam Thraseae contradicere,

    to oppose even Thrasea, Tac. H. 2, 91:

    tibi,

    Suet. Aug. 54:

    Curioni...,

    id. Rhet. 1. —Hence of answers and replies in law: quid si filium testatoris heres ejus prohibuit? Huic contradici potest: ergo pietatis, etc., he may be answered by this plea, etc., Dig. 11, 7, 14, § 13.—And of advisory answers opposed to one's legal views:

    volenti mihi ream adulterii postulare eam, etc., contradictum est,

    my views were disapproved, rejected, Dig. 48, 5, 11, § 10.—
    (β).
    To oppose an opinion, with dat. of the thing:

    cum plures tantum sententiis aliorum contradicerent,

    opposed the opinions, Tac. H. 1, 39.—
    (γ).
    To object to a motion or petition, with dat. of the petitioner:

    patrem qui damnavit optat ne is torqueatur: pater ei contradicit,

    the father objects, Quint. 9, 2, 81:

    cum ambienti ut legibus solveretur multi contradicerent,

    Suet. Caes. 18; Dig. 40, 5, 14; 40, 12, 33.—
    (δ).
    With dat. of the petition:

    preces erant, sed quibus contradici non posset,

    which could not be denied, Tac. H. 4, 46 fin.; Dig. 3, 1, 1, § 2.—
    (ε).
    To contest the validity of a law (rare):

    quibus (legibus) contradici potest,

    Quint. 7, 7, 4.—
    (ζ).
    To contradict an assertion (very rare):

    pro certis autem habemus... cuicunque adversarius non contradicit,

    Quint. 5, 10, 13.—
    d.
    With quin, to object:

    praetor Samnitibus respondit... nec contra dici quin amicitia de integro reconcilietur,

    there was no objection to a reconciliation, Liv. 8, 2, 2.
    C.
    To one's disadvantage; mostly predic. with esse, unfavorable, adverse, damaging (post-Aug.;

    but cf. II. B. 2.): ut eum qui responsurus est vel tacere, vel etiam invitum id quod sit contra cogat fateri,

    Quint. 7, 3, 14:

    cum verba (legis) contra sint,

    id. 7, 1, 49:

    sed experimentum contra fuit,

    unsuccessful, Tac. H. 2, 97 fin.:

    ubi fortuna contra fuit,

    id. ib. 3, 18:

    si fortuna contra daret,

    should be unfavorable, id. ib. 1, 65 fin.; id. A. 15, 13.
    D.
    Of logical opposition, with negative force.
    1.
    Of a direct contrast.
    a.
    Predicatively, with esse, fieri, etc., the contrary, the opposite:

    quod fieri totum contra manifesta docet res,

    but experience teaches that just the contrary is true, Lucr. 3, 686; 4, 1088:

    in stultitia contra est,

    with fools the reverse is true, Cic. Clu. 31, 84:

    in hac quidem re vereor ne etiam contra (i. e. sit),

    id. Att. 12, 46; id. Off. 1, 15, 49:

    quod contra est,

    Sall. J. 85, 21:

    quis non credat, etc.? Contra autem est,

    Sen. Q. N. 3, 25, 12; id. Ep. 7, 3; Dig. 37, 4, 4:

    contra fore si, etc.,

    ib. 34, 2, 39, § 2:

    immo forsitan et contra (i. e. erit),

    ib. 41, 3, 49:

    ego contra puto (i. e. esse),

    Plin. Ep. 1, 20, 7; Lampr. Alex. Sev. 25.—
    b.
    With evenire, accidere, sentire, scribere, habere, etc.:

    utrumque contra accidit: istic enim bellum est exortum, hic pax consecuta,

    of both the contrary has happened, Cic. Fam. 12, 18, 2; so Dig. 38, 2, 51:

    id ego contra puto (sc.: faciendum esse),

    id. Att. 10, 8, 2:

    contra evenit in iis morbis,

    Sen. Ep. 52, 7; Plin. 2, 65, 65, § 163:

    ego contra sentio,

    Sen. Clem. 1, 15, 5; Sedig. ap. Gell. 15, 24, 4; Dig. 40, 2, 25:

    Proculus contra (sc. sentit),

    ib. 35, 2, 1, § 14; 33, 7, 25:

    licet Celsus contra scribat,

    ib. 9, 2, 21, § 1: contra probatur, Gai Inst. 2, 78; Dig. 33, 7, 12, § 34.—Very rarely referring to a term in the same clause:

    cujus disparem mitioremque naturam contra interpretabatur,

    interpreted in an opposite sense, misinterpreted, misunderstood, Tac. H. 4, 86 fin. —
    c.
    Referring to a word or phrase in the same predicate.
    (α).
    To an adverb, in an opposite manner, otherwise, differently, not, etc.:

    nam ad summam totius rei pertinet, caute an contra demonstrata res sit,

    Cic. de Or. 2, 81, 330: quod viriliter animoque fit, id, etc.;

    quod contra, id turpe,

    id. Off. 1, 27, 94:

    sit sapienter usus aut contra,

    Quint. 2, 5, 15:

    lactuca locis apricis optume autumno ponitur, mediterraneis aut frigidis contra ( = pessime),

    Col. 11, 3, 25.—
    (β).
    To a predicative adjective, not, the opposite, the reverse, etc.:

    ut aliae (res) probabiles videantur aliae contra,

    improbable, Cic. Ac. 2, 32, 103; id. Off. 2, 2, 7:

    quid est quod me impediat ea quae probabilia mihi videantur sequi, quae contra, improbare,

    id. ib. 2, 2, 8; id. Or. 2, 31, 135; Quint. 4, 2, 52.—
    (γ).
    To a verbal predicate:

    an frater fratri exsistat heres, an contra ( = annon),

    Dig. 34, 5, 19.—
    (δ).
    To a subject infinitive:

    laudare testem vel contra pertinet ad momentum judiciorum,

    praising or censuring a witness, Quint. 3, 7, 2.—
    (ε).
    To a clause, translated by not or by a repetition of the clause with a negative:

    quae secundum naturam essent, ea sumenda et quadam aestimatione dignanda docebat, contraque contraria,

    those that were not, not, Cic. Ac. 1, 10, 36: quod cuidam aut sapiens videor quod una non jerim, aut felix fuisse;

    mihi contra,

    id. Att. 9, 12, 4: an credibile est, incestum cum filia commissum? Et contra, veneficum in noverca, adulterum in luxurioso? and incredible, etc., Quint. 5, 10, 19; so Dig. 9, 1, 2, § 1.—
    (ζ).
    To an attributive genitive:

    Marius cognoscere quid boni utrisque or contra esset (i. e. mali),

    Sall. J. 88, 2:

    verum de origine laudis contraque perspiciemus suo tempore (i. e. vituperationis),

    Quint. 2, 4, 21:

    alii a propositione accusatoris contraque loci oriuntur,

    the accuser and the accused, id. 7, 2, 31;

    so in several titles of the Digests, as Depositi vel contra, = actio depositi, vel contraria actio depositarii,

    Dig. 16, 3 tit.; so ib. 16, 17, 1; 16, 13, 6; 16, 13, 7.—
    2.
    Reversing the relation of terms in the preceding sentence, the reverse, conversely, vice versa, etc.
    a.
    With its own predicate: saepe... corpus aegret, Cum tamen ex alia laetamur parte latenti;

    Et retro fit uti contra sit saepe vicissim, Cum miser ex animo laetatur corpore toto,

    Lucr. 3, 108: illa altera argumentatio, quasi retro et contra, prius sumit, etc., ( proceeding), so to speak, backward and in inverted order, Cic. Part. Or. 13, 46: neque illud ignoro, etc.; sed non idem accidit contra, but the converse is not true, Quint. 8, 6, 3; Gell. 4, 2, 5: ut vocabula verbis, verba rursus adverbiis, nomina appositis et pronominibus essent priora. Nam fit contra quoque frequenter non indecore. for often, not inelegantly, the order is reversed, Quint. 9, 4, 24:

    quae etiam contra valent,

    i. e. if the terms are reversed, id. 3, 7, 25; 9, 2, 49; 8, 6, 25; 9, 4, 72.—
    b.
    Belonging to the same predicate:

    ut quidque erit dicendum ita dicet, nec satura jejune, nec grandia minute, nec item contra,

    Cic. Or. 36, 123:

    cum emtor venditori, vel contra, heres exstitit,

    Dig. 35, 2, 48:

    in quibus patrium pro possessivo dicitur, vel contra,

    Quint. 1, 5, 45; 5, 10, 71:

    junguntur autem aut ex nostro et peregrino, ut biclinium, aut contra, ut epitogium et Anticato,

    id. 1, 5, 68:

    ut capras in montosis potius locis quam in herbidis (pascar), equas contra,

    but with mares the reverse is the case, Varr. R. R. 2, 1, 16:

    itaque ille dicere melius quam praecipere, nos contra fortasse possumus,

    Cic. Or. 42, 143:

    qua collegi solent ex his quae faciunt ea quae faciuntur, aut contra,

    or vice versa, Quint. 5, 10, 80; Dig. 14, 1, 1, § 12; 48, 5, 23, § 4.
    E.
    In logical antithesis of clauses with a merely rhet. force, on the contrary, on the other hand, vice versa; sometimes almost = sed or autem (freq.).
    1.
    In independent clauses.
    a.
    Opposing persons or parties: fortunam insanam esse... perhibent philosophi... Sunt autem alii philosophi qui contra Fortunam negant ullam exstare, Pac. ap. Auct. Her. 2, 23, 36 (Trag. Rel. v. 372 Rib.); Caecil. ap. Cic. Tusc. 4, 32, 68; Varr. R. R. 1, 8, 1:

    ego etiam quae tu sine Verre commisisti Verri crimini daturus sum... Tu, contra, ne quae ille quidem fecit, obicies,

    Cic. Div. in Caecil. 11, 35:

    ego contra ostendo, non modo nihil fecisse Sex. Roscium, sed, etc.,

    id. Rosc. Am. 29, 79; id. Phil. 8, 3, 8; id. Off. 1, 30, 108; id. Fin. 5, 22, 62:

    in Italia bellum gerimus, in sede ac solo nostro... Hannibal contra in aliena, in hostili est terra,

    Liv. 22, 39, 13; 21, 50, 2; 3, 15, 2; 6, 7, 4; 9, 35, 4 et saep.; Nep. Alcib. 8, 1; Vell. 2, 31, 4; Sen. Ep. 9, 14; id. Ira, 2, 33, 6; Plin. 35, 10, 37, § 113; Tac. H. 3, 84; 3, 57; Suet. Tib. 2; id. Vit. 2; Just. 2, 1, 10; 8, 4, 11:

    contra mercator, navim jactantibus austris Militia est potior?

    Hor. S. 1, 1, 6; 1, 2, 30; 1, 3, 27; Prop. 2, 1, 45; 2, 23, 13 (3, 17, 3); Sen. Hippol. 214;

    so with versa vice: barbarae gentes (Alexandrum) non ut hostem, sed ut parentem luxerunt... Contra Macedones versa vice non ut civem, sed ut hostem amissum gaudebant,

    Just. 13, 1, 7.—
    b.
    Introducing a secondary or parallel opposition of thought: in loco umidiore far potius serunt quam triticum;

    contra in aridiore hordeum potius quam far,

    Varr. R. R. 1, 9, 4; 1, 1, 47: si nihil esset quod inane vocaret, Omne foret solidum;

    nisi contra corpora certe Essent, etc., Omne quod est spatium vacuum constaret inane,

    Lucr. 1, 521; 4, 348; cf.:

    justa omnia decora sunt, injusta contra, ut turpia, sic indecora,

    Cic. Off. 1, 27, 94; id. N. D. 2, 15, 41; id. de Or. 3, 33, 136; id. Quint. 30, 93: id. Off. 3, 21, 84; id. Leg. 2, 1, 2: facilem esse rem... si modo unum omnes sentiant; contra in dissensione nullam se salutem perspicere, Caes. B. G, 5, 31; Liv. 25, 30, 3; Sen. Ben. 1, 5, 2; Plin. 12, 19, 42, § 92; 11, 14, 14, § 35; Suet. Caes. 73; Gell. 1, 4, 5:

    si male rem gerere insani est, contra bene, sani,

    Hor. S. 2, 3, 74.—
    2.
    In opposition to a dependent clause:

    ut hi miseri, sic contra illi beati quos, etc.,

    Cic. Tusc. 5, 6, 16; so id. de Or. 1, 45, 198; Quint. 9, 3, 39:

    cui ego rei tantum abest ut impedimento sim, ut contra te M. Manli adhorter, etc.,

    Liv. 6, 15, 5; 6, 31, 4:

    cum virtus adeo neminem spe ac pollicitatione corrumpat, ut contra in se inpendere jubeat, ac, etc.,

    Sen. Ben. 4, 1, 2: aut igitur negemus quidquam ratione confici, cum contra nihil sine ratione recte fieri possit, aut, etc., whereas on the contrary, etc., Cic. Tusc. 4, 38, 84; cf.:

    at contra,

    Lucr. 2, 392.—
    3.
    With co-ordinate conjunctions.
    a.
    Copulative, et contra or contraque (never with ac or atque); also nec contra (rare), and on the other hand.
    (α).
    With reference to a reason or conclusion, after nam, enim, cum, or itaque: nam et ratione uti... omnique in re quid sit veri videre et tueri decet, contraque falli [p. 454]... tam dedecet quam, etc., Cic. Off. 1, 27, 94:

    malus est enim custos... metus, contraque benevolentia fidelis,

    id. ib. 2, 7, 23:

    cum reficiat animos varietas ipsa, contraque sit aliquanto difficilius in labore uno perseverare,

    Quint. 1, 12, 4; 3, 8, 32; 8, 6, 20:

    itaque in probris maxime in promptu est, si quid tale dici potest, etc. Contraque in laudibus, etc.,

    Cic. Off. 1, 18, 61; cf. Suet. Calig. 51; so with nec:

    nam nec comoedia cothurnis assurgit, nec contra tragoedia socculo ingreditur,

    Quint. 10, 2, 22.—
    (β).
    With contrasted examples or illustrations, often after ut or sic:

    audivi ex majoribus natu, hoc idem fuisse in P. Scipione Nasica, contraque patrem ejus... nullam comitatem habuisse sermonis,

    Cic. Off. 1, 30, 109:

    ut suspitionibus credi oportere, et contra suspitionibus credi non oportere,

    id. Inv. 2, 15, 48; Quint. 8, 4, 1; 5, 10, 48; 9, 3, 7; 9, 4, 52; 11, 1, 14; Sen. Ep. 82, 14; Dig. 17, 1, 22, § 4.—
    (γ).
    With contrasted actions, assumptions, etc.:

    atque utinam qui ubique sunt propugnatores hujus imperii possent in hanc civitatem venire, et contra oppugnatores rei publicae de civitate exterminari!

    Cic. Balb. 22, 51:

    domo pignori data, et area ejus tenebitur... et contra jus soli sequitur aedificium,

    Dig. 13, 7, 21:

    equo et asina genitos mares, hinnos antiqui vocabant: contraque mulos quos asini et equae generassent,

    Plin. 8, 44, 69, § 17: ceterum potest ex lege quidem esse judicium, sed legitimum non esse, et contra ex lege non esse, sed legitimum esse, Gai Inst. 4, 109; Plin. 2, 65, 65, § 161; 35, 15, 5, § 183.—
    (δ).
    After a negative clause, affirming the opposite idea, et contra or contraque, but on the contrary:

    in quo (consulatu) ego imperavi nihil, et contra patribus conscriptis et bonis omnibus parui,

    Cic. Sull. 7, 21:

    nunc vero cum ne pulsus quidem ita sim ut superare non possim, contraque a populo Romano semper sim defensus, etc.,

    id. Dom. 33, 88; id. Fin. 2, 17, 55; id. Marcell. 6, 20; so,

    et contra,

    Suet. Tit. 7.—
    b.
    With adversative conjunctions, at contra, sed contra, contra autem, contra vero (not verum contra, nor contra tamen).
    (α).
    At contra (freq.), merely a strengthened contra (v. 1. supra): huc accedit uti mellis lactisque liquores Jucundo sensu linguae tractentur in ore;

    At contra taetri absinthi natura... foedo pertorqueat ora sapore,

    Lucr. 2, 400:

    cogunt,

    id. 2, 74; 1, 366; 2, 235 et saep.: nos qui domi sumus, tibi beati videmur;

    at contra nobis tu quidem... prae nobis beatus,

    Cic. Fam. 4, 4, 2; id. Tusc. 1, 3, 5; id. Rosc. Am. 45, 131; id. Verr. 2, 5, 26, § 66; Sall. J. 36, 2; 4, 7; 15, 3; id. C. 12, 5:

    ideo siccas aiunt Aethiopiae solitudines... At contra constat Germaniam abundare rivis,

    Sen. Q. N. 3, 6, 2; 1, 3, 1; id. Ep. 100, 7; Plin. 7, 53, 54, § 186; Suet. Galb. 15; Tac. A. 4, 28.—
    (β).
    Sed contra, after a negative sentence (class.):

    non quo acui ingenia adulescentium nollem, sed contra ingenia obtundi nolui,

    Cic. de Or. 3, 24, 93; id. Att. 9, 15, 3; id. Ac. 1, 10, 35; id. Fl. 11, 26:

    arma populi Romani non liberis servitutem, sed contra servientibus libertatem adferre,

    Liv. 45, 18, 1:

    tu ne cede malis, sed contra audentior ito,

    Verg. A. 6, 95; Plin. Ep. 1, 10, 12.—PostAug. also without a preceding negation:

    obiisse nostro Laium scelere autumant superi inferique: sed animus contra innocens... negat,

    Sen. Oedip. 765; Symm. Ep. 6, 81.—
    (γ).
    Contra autem (rare;

    in Cic. only where different subjects have contrasted predicates in dependent clauses): quia pacis est insigne toga, contra autem arma tumultus atque belli,

    Cic. Pis. 30, 73.—In later writers = contra alone:

    sub septemtrione aedificia... conversa ad calidas partes oportere fieri videntur. Contra autem sub impetu solis meridiani regionibus conversa ad septemtrionem... sunt facienda,

    Vitr. 6, 1, 2; Gell. 14, 2, 19; Dig. 7, 1, 25, § 3; 34, 3, 25.—
    (δ).
    Contra vero (very rare;

    not in Cic.), used for contra: contra vero quercus infinitam habet aeternitatem,

    Vitr. 2, 9, 8; 6, 1, 3; Cels. 3, 6 fin. —
    (ε).
    Atqui contra, App. Mag. p. 287, 24.—
    c.
    With disjunctive conjunctions, aut contra, vel contra, seu contra, or on the contrary, or conversely (always without change of subject).
    (α).
    Aut contra:

    num aut scriptum neget, aut contra factum infitietur?

    Cic. Part. Or. 38, 133: quae (mens) aut languescit... aut contra tumescit, etc., Quint. 1, 2, 18:

    si imbres defuere, aut contra abundavere,

    Plin. 17, 24, 37, § 228.—
    (β).
    Vel contra:

    hinc enim quaestiones oriuntur: Injuriam fecisti, sed quia magistratus, majestatis actio est? Vel contra: Licuit... quia magistratus?

    Quint. 5, 10, 40; 9, 4, 96; Suet. Galb. 3; Dig. 35, 2, 56, § 4; 8, 4, 6.—
    (γ).
    Seu contra:

    seu tristis veniam, seu contra laetus amicis,

    Prop. 1, 11, 25.—
    d.
    With causal conjunctions, nam contra (very rare;

    never contra enim): falso queritur de natura sua genus humanum quod, etc. Nam contra, reputando, neque majus aliud, neque praestabilius invenies,

    Sall. J. 1, 1; Quint. 1, 1, 1; 9, 2, 23. —
    4.
    In late Lat., e contra (also one word, ēcontrā) = contra,
    (α).
    In the meaning, the contrary (D. 1.):

    aliis vero econtra videtur,

    Hier. Ep. 12.—
    (β).
    Et econtra = et contra (E. 3. a.):

    honestiorum provectu et econtra suppliciis,

    Aur. Vict. Caes. 39, 45.—For quod contra, v. II. E. 1. c.—
    5.
    With emphatic particles.
    a.
    Quin contra, nay on the contrary, opposing an affirmative sentence to a preceding negative statement (quin etiam amplifies without opposition; sed contra opposes without amplification; quin contra both opposes and amplifies);

    not before Livy: num qui enim socordius rempublicam administrari post Calvi tribunatum... quam? etc. Quin contra patricios aliquot damnatos... neminem plebeium,

    Liv. 6, 37, 8; 31, 31, 9; 35, 26, 10; 37, 15, 3.—
    b.
    Immo contra (post-Aug.).
    (α).
    = no, on the contrary, refuting opinions, after questions and in the form of a dialogue:

    existimas nunc me detrahere tibi multas voluptates?... Immo contra, nolo tibi umquam deesse laetitiam,

    Sen. Ep. 23, 3; Dig. 33, 7, 5; 33, 7, 29.—
    (β).
    = sed contra, but on the contrary:

    proinde ne submiseris te, immo contra fige stabilem gradum,

    Sen. Cons. Marc. 5, 6; id. Cons. Polyb. 15, 2; cf. prep.:

    immo contra ea,

    Liv. 41, 24, 8; cf. II. E. 1. b. infra.—
    c.
    Item contra = an emphatic et contra (very rare):

    quoniam... beate vivere alii in alio, vos in voluptate ponitis, item contra miseriam in dolore, etc.,

    Cic. Fin. 2, 27, 86; cf. I. A. 3. g supra.
    F.
    With a comparative clause introduced by ac, atque, or quam, representing a logical or moral opposition (contra atque debuit = non ita ut debuit; cf. Cic. Or. 3, 19, 70); cf. prep., II. C. 3. g, and II. E. 2. infra.
    1.
    Of logical opposition, contrary to, different from, otherwise than; in the best prose only with atque or ac.
    (α).
    With atque:

    item, contra atque apud nos, fieri ad Elephantinem ut neque ficus neque vites amittant folia,

    Varr. R. R. 1, 7, 6:

    simulacrum Jovis, contra atque ante fuerat, ad orientem convertere,

    Cic. Cat. 3, 8, 20; id. Sull. 24, 69:

    judicium suscepturos contra atque omnis Italia populusque Romanus judicavisset,

    Caes. B. C. 3, 12; id. B. G. 4, 13; Plin. 12, 19, 43, § 95.—
    (β).
    With ac:

    itaque contra est ac dicitis,

    Cic. Fin. 4, 15, 41:

    vides, omnia fere contra ac dicta sint evenisse,

    id. Div. 2, 24, 53; so id. Verr. 2, 4, 6, § 11; id. Or. 40, 137:

    cum contra ac Deiotarus sensit victoria belli judicaret,

    id. Phil. 11, 13, 34:

    Petreius ubi videt, Catilinam, contra ac ratus erat, magna vi tendere, etc.,

    Sall. C. 60, 5.—
    (γ).
    With ac and atque:

    si denique aliquid non contra ac liceret factum diceretur, sed contra atque oporteret,

    Cic. Balb. 3, 7.—
    (δ).
    With quam (post-Aug.):

    cui contra quam proposuerat aliqua cesserunt,

    Sen. Ira, 3, 6, 5; Plin. 10, 53, 74, § 149; 11, 21, 24, § 72; Gell. 6 (7), 8, 6:

    contra quam licet,

    id. 1, 3, 19; Sil. 15, 107.—
    2.
    Of moral opposition of acts contrary to rules and principles (cf. II. 3. g infra); so always with quam:

    mater Aviti, generi sui, contra quam fas erat, amore capta,

    contrary to the divine law, Cic. Clu. 5, 12:

    ut senatus, contra quam ipse censuisset, ad vestitum rediret,

    contrary to its own resolution, id. Pis. 8, 18:

    contra quam ista causa postulasset,

    id. Caecin. 24, 67:

    contra quam sanctum legibus est,

    Liv. 30, 19, 9; Cic. Leg. 2, 5, 11; id. Q. Fr. 1, 1, 1, § 2; id. Dom. 46, 122:

    contraque faciunt quam polliceri videntur,

    Auct. Her. 4, 3, 6; Cic. de Or. 2, 20, 86.
    II.
    Prep. with acc., before, against, facing, towards, opposite to, contrary to (acc. to many scholars not ante-class.; cf. Hand, Turs. II. p. 108; but found Plaut. Ps. 1, 2, 24 Fleck., a line omitted by Lorenz as a gloss; id. Pers. 1, 1, 13 Ritschl; Att. ap. Non. p. 469, 15, or Trag. Rel. v. 476 Rib.; cf. also Plaut. Poen. 5, 6, 18; Cato, R. R. 18, 1, and v. I. A. 1. a. b, and I. A. 1. b. a supra).
    A.
    Local uses.
    1.
    Opposite, over against, facing.
    a.
    Of countries and places (mostly of those separated by water;

    adversus and e regione mostly of places opposite by land): insulae natura triquetra, cujus unum latus est contra Galliam,

    Caes. B. G. 5, 13; 3, 9; 4, 20:

    ad insulam quae est contra Massiliam,

    id. B. C. 1, 56; 3, 23:

    Rhodios, pacatis contra insulam suam terris, etc.,

    Liv. 37, 15, 7; 3, 26, 8:

    Carthago Italiam contra,

    Verg. A. 1, 13; 5, 124; Ov. M. 14, 17:

    insulae quae contra Tauri promuntorium inopportune navigantibus objacent, Chelidoniae nominantur,

    Mel. 2, 7; Plin. 3, 26, 30, § 151; 6, 28, 32, § 152; 5, 7, 7, § 41; Tac. A. 3, 1; id. H. 2, 17.—
    b.
    Of the heavenly bodies:

    donique (luna) eum (sc. solem) contra pleno bene lumine fulsit,

    Lucr. 5, 708:

    contra Volucris rostrum posita est Lyra,

    Vitr. 9, 4, 5; Sen. Q. N. 1, 5, 9; 1, 8, 3; Plin. 2, 31, 31, § 99; 5, 10, 10, § 56.—So, tertium (latus Britanniae) est contra septem triones, opposite ( facing); hence, contra meridiem and contra ortus (instead of ad or adversus meridiem, etc.), facing the south and east, Plin. 6, 24, 24, § 85; 17, 2, 2, § 22. —So of a person standing in the sunlight:

    cum minima umbra (i. e. a sole) contra medium fiet hominem,

    Plin. 18, 33, 76, § 327; cf.:

    contra mediam faciem meridies erit,

    id. 18, 33, 76, § 326.—
    c.
    Of opposite ends of a line.
    (α).
    Of the diameter of the earth: esse e regione nobis e contraria parte terrae qui adversis vestigiis stent contra nostra vestigia, quos antipodas vocatis, Cic. Ac. 2, 39, 123.—
    (β).
    Of a line drawn:

    contra autem E littera I erit ubi secat circinationem linea,

    opposite the point E will be the letter I, Vitr. 9, 7, 4.—
    d.
    Of buildings, etc.:

    contra hoc aviarium est aliud minus in quo quae mortuae sunt aves curator servare solet,

    Varr. R. R. 3, 5, 5; Vitr. 5, 6, 3; 3, 5, 15:

    (statuam) quae fuerit contra Jovis Statoris aedem in vestibulo Superbi domus,

    Plin. 34, 6, 13, § 29:

    contra medium fere porticum diaeta paulum recedit,

    Plin. Ep. 5, 6, 20; 2, 17, 5; Suet. Aug. 44.—
    e.
    Of places on the human body:

    id quod contra stomachum est,

    Cels. 4, 5 (4, 12 med.); 7, 7;

    4, 20 (13).—Of the direction of the intestines, etc.: ea... contra medium alvum orsa,

    Cels. 4, 1 fin. —
    2.
    Of actions, opposite, towards, against, facing (syn.:

    adversus, ad, e regione,

    Caes. B. G. 7, 61).
    a.
    In gen.:

    quamvis subito... quamque Rem contra speculum ponas, apparet imago,

    Lucr. 4, 156: Democritus... clipeum constituit contra exortum Hyperionis, Laber. ap. Gell. 10, 17, 4:

    et contra magnum potes hos (i.e. oculos) attollere solem, Nec tremis...?

    Prop. 1, 15, 37; Col. 7, 3, 8:

    rex constiterat contra pedites,

    Curt. 10, 9, 13; 9, 5, 1:

    ne contra septentrionem paveris,

    Plin. 18, 33, 76, § 330; 28, 6, 19, § 69:

    contra solem varie refulgens,

    placed in the sun, id. 37, 10, 63, § 173; 10, 54, 75, § 151; 37, 6, 22, § 83;

    37, 7, 25, § 95: cum terrestres volucres contra aquam clangores dabunt,

    id. 18, 35, 87, § 363; 19, 8, 39, § 131.—
    b.
    Dependent on verbs of motion (very rare without the idea of hostility):

    (Dinocrates) incessit contra tribunal regis jus dicentis,

    towards, Vitr. 2, praef. 1.—So trop., of actions done for a purpose:

    lege Cornelia de sicariis tenetur qui, cum in magistratu esset, eorum quid fecerit contra hominis necem quod legibus permissum non sit,

    Dig. 48, 8, 4.—
    c.
    Appositively, with the predicate: (elephanti) tanta narratur clementia contra minus validos, ut, etc., if fronting weaker animals, if brought in contact with them (not to be connected with clementia), Plin. 8, 7, 7, § 23.—Similarly: dum... fidens non est contra feram, if fronting the animal (not dependent on fidens), Plin. 8, 16, 21, § 57.—
    d.
    Against an opposing action, etc.:

    contra vim atque impetum fluminis conversa,

    Caes. B. G. 4, 17, 5:

    cum plateae contra directos ventos erunt conformatae,

    Vitr. 1, 6, 8:

    ut contra ventum gregem pascamus,

    Col. 7, 3, 12; Sen. Q. N. 2, 31, 2; Plin. 29, 3, 12, § 52; 17, 2, 2, § 21; 8, 16, 21, § 54:

    contra fluminum impetus aggeribus,

    id. 35, 14, 48, § 169:

    capite in sole contra pilum peruncto,

    id. 27, 4, 5, § 17; 18, 35, 88, § 364; Varr. ap. Plin. 7, 20, 19, § 83; Sil. 14, 352; Dig. 9, 2, 29, § 4. [p. 455] — Trop.:

    contra fortunam tenendus est cursus,

    Sen. Prov. 5, 9.—Prov.:

    contra stimulum calces,

    kick against the pricks, Isid. Orig. 1, 36, 28 (al. calcitres); cf. Amm. 18, 5, 1.—
    e.
    Of local actions with hostile intent.
    (α).
    Lit.:

    quae vis Coclitem contra omnes hostium copias tenuit?

    Cic. Par. 1, 2, 12:

    Pompeium Cartejae receptum scribis: jam igitur contra hunc exercitum (sc. constitit),

    id. Att. 15, 20, 3:

    pertimescam, credo, ne mihi non liceat contra vos in contione consistere,

    to face you, id. Agr. 1, 8, 25; Lepidus ap. Cic. Fam. 10, 34, 1; Caes. B. C. 1, 26:

    a fronte contra hostem pedum quindecim fossam fieri jussit,

    id. ib. 1, 41; 1, 42; id. B. G. 7, 62:

    Tullus adversus Veientem hostem derigit suos: Albanos contra legionem Fidenatium collocat,

    Liv. 1, 27, 5; 24, 41, 5; 38, 4, 5; Verg. A. 12, 279; Front. Strat. 2, 2, 13; 2, 3, 17.—Appositively, with a local verb understood:

    terribilis haec contra fugientes belua est, fugax contra insequentes,

    i. e. if fronting, if placed opposite, Plin. 8, 25, 38, § 92.—
    (β).
    Trop.:

    castra sunt in Italia contra populum Romanum in Etruriae faucibus collocata,

    Cic. Cat. 1, 2, 5; id. Mil. 1, 2; Quint. 7, 7, 5:

    tum contra hanc Romam illa altera Roma quaeretur,

    will be as a rival against this Rome, Cic. Agr. 2, 22, 86:

    cui rationi contra homines barbaros atque imperitos locus fuisset, hac ne ipsum quidem sperare, etc.,

    Caes. B. G. 1, 40:

    (Cicero) plerumque contra inimicos atque obtrectatores plus vindicat sibi,

    when fronting adversaries, Quint. 11, 1, 23.—
    f.
    In partic.
    (α).
    Stare contra aliquem (opp. stare ab aliquo); usu. implying hostility; mostly trop., to stand against, to be arrayed against, to face, oppose:

    quod contra hoc exemplum nulla staret eorum ratio,

    Auct. Her. 4, 5, 7:

    contra populi studium,

    Cic. Brut. 34, 126:

    contra civium perditorum... dementiam a senatu et a bonorum causa,

    id. ib. 79, 273; so,

    a mendacio contra veritatem,

    id. Inv. 1, 3, 4:

    contra cives in acie,

    id. Att. 16, 11, 2:

    et adversi contra stetit ora juvenci,

    opposite, Verg. A. 5, 477; 5, 414:

    haec enim (ratio) sola... stat contra fortunam,

    Sen. Ep. 14, 4, 2: contra leonem etiam stetit, fronted, i. e. hunted, Spart. Carac. 5 fin. —
    (β).
    Contra aliquem ire:

    aut saevos Libyae contra ire leones,

    Stat. Th. 9, 16.— Trop.:

    uti contra injurias armati eatis,

    Sall. J. 31, 6:

    interritus (sapiens) et contra illa (mala) ibit et inter illa,

    Sen. Ep. 59, 8; cf.: contra venire, II. B. 1. c. b infra, and v. also II. B. 2. b. and II. B. 1. b. infra.—
    3.
    Transf.,
    a.
    To persons placed together for comparison:

    C. vero Caesar, si foro tantum vacasset, non alius ex nostris contra Ciceronem nominaretur,

    Quint. 10, 1, 114:

    CORONATO CONTRA OMNES SCAENICOS,

    Inscr. Grut. p. 331, n. 4.—
    b.
    To things compared, as if weighed against each other as to their value, strength, etc.
    (α).
    Lit. (very rare):

    quamcunque vis rem expende, et contra aquam statue... Si gravior est, leviorem rem... feret, etc.,

    Sen. Q. N. 3, 25, 5.—
    (β).
    Prop.:

    cujus (i. e. generis humani) causa videtur cuncta alia genuisse natura, magna saeva mercede contra tanta sua munera,

    Plin. 7, 1, 1, § 1:

    qui amicus esse coepit quia expedit, placebit ei aliquod pretium contra amicitiam,

    Sen. Ep. 9, 9:

    numquam ulli fortiores cives fuerunt quam qui ausi sunt eum contra tantas opes ejus... condemnare,

    Cic. Fam. 7, 2, 3:

    tantum studium bonorum in me exstitisse, contra incredibilem contentionem clarissimi et potentissimi viri,

    id. ib. 7, 2, 2; Planc. ap. Cic. Fam. 10, 9, 3:

    nomen prorogans nostrum et memoriam extendens contra brevitatem aevi,

    as a compensation for, Plin. 2, 63, 63, § 154.—So esp., valere contra, to weigh against, counterbalance, avail or prevail against: non vereor ne meae vitae modestia parum valitura sit contra falsos rumores, Matius ap. Cic. Fam. 11, 28, 8:

    (illa facta) pro periculo potius quam contra salutem valere debere,

    Cic. Part. Or. 35, 120; id. Off. 3, 29, 104:

    contrane lucrum nil valere Pauperis ingenium?

    Hor. Epod. 11, 11; Sen. Ben. 4, 15, 1; id. Cons. Helv. 5, 5; so,

    robur habere contra: si contra unamquamlibet partem fortunae satis tibi roboris est,

    id. ib. 13, 2;

    so of counterchecks: in Creta decem qui cosmoe vocantur, ut contra consulare imperium tribuni plebis, sic illi contra vim regiam constituti,

    Cic. Rep. 2, 33, 58.—Of antidotes: cimicum natura contra serpentium morsus valere dicitur, item contra venena omnia, Plin. 29, 4, 17, § 61.—Hence,
    c.
    Colloq., aliquid contra aurum est, something is worth gold, is superb, both predicatively and attributively (cf.: auro contra, I. A. 2. supra): hujusce pomaria in summa Sacra Via ubi poma veneunt, contra aurum imago, a spectacle for gold, i. e. a magnificent sight, Varr. R. R. 1, 2, 10 MSS. (al. aliter):

    numcubi hic vides citrum... num quod emblema aut lithostratum? quae illic omnia contra aurum,

    superb, id. ib. 3, 2, 4 MSS. (Schneid. omits aurum, ex conj.):

    oneravi vinum, et tunc erat contra aurum,

    Petr. 7, 6.—
    d.
    Transf., of replies, with aiebat, inquit, etc.; both in friendly and inimical sense; esp., contra ea, contra haec, = the adv. contra:

    contra ea Titurius sero facturos clamitabat, etc.,

    Caes. B. G. 5, 29:

    contra ea Verginius unum Ap. Claudium et legum expertem et, etc., aiebat,

    Liv. 3, 57, 1; 24, 45, 4:

    quae contra breviter fata est vates,

    Verg. A. 6, 398:

    contra quod disertus Tu impie fecisti inquit, etc.,

    Quint. 7, 1, 53 (cf.: contra ea, II. E. 1. infra).
    B.
    Denoting hostility or disadvantage.
    1.
    With verbs of hostile action.
    a.
    Of physical exertion:

    pugnavere et tertio consulatu ejus viginti (elephanti) contra pedites quingentos,

    Plin. 8, 7, 7, § 22:

    proelium Afri contra Aegyptios primi fecere fustibus,

    id. 7, 56, 57, § 200; 8, 40, 61, § 142. —
    b.
    Referring to warfare (usu. adversus), bellum gerere (rarely for cum or adversus; but contra patriam, contra aras, etc., not cum patria, etc.; cf.

    bellum, II. A. 1. e.): a quo prohibitos esse vos contra Caesarem gerere bellum (opp. pro),

    Cic. Lig. 8, 25; id. Phil. 5, 10, 27; Liv. Ep. 129.—With bellum suscipere:

    contra Antonium,

    Cic. Phil. 8, 2, 5; so,

    contra patriam,

    id. Sull. 20, 58:

    pugnare contra patriam,

    id. ib. 25, 70:

    contra conjuges et liberos,

    Sen. Ben. 5, 15, 5:

    armatum esse contra populum Romanum,

    Cic. Prov. Cons. 13, 32.—With arma ferre (freq.), Cic. Phil. 2, 29, 72; 13, 21, 47; Liv. 28, 28, 15; Nep. Att. 4, 2; Tib. 1, 6, 30; Ov. M. 4, 609; 13, 269; id. P. 1, 1, 26.—With arma sumere or capere, Cic. Rab. Perd. 6, 19; id. Phil. 4, 1, 2; 4, 3, 7:

    armis contendere contra,

    Caes. B. G. 2, 13:

    arma alicui dare (trop.),

    Cic. Phil. 2, 21, 53:

    aciem instruere (trop.),

    Liv. 25, 4, 4:

    exercitum comparare,

    Cic. Phil. 3, 6, 14; 4, 1, 2:

    exercitum instruere,

    id. Cat. 2, 11, 24:

    exercitum ducere and adducere,

    id. Phil. 4, 2, 5; 3, 4, 11:

    exercitum contra Philippum mittere,

    id. Inv. 1, 12, 17:

    naves ducere contra,

    Hor. Epod. 4, 19:

    ducere contra hostes,

    Liv. 1, 27, 4:

    florem Italiae educere contra,

    Cic. Cat. 2, 11, 24:

    proficisci contra,

    to march against, Liv. 1, 11, 3; 8, 2, 5:

    auxilium ferre Rutulis contra Latinos,

    Plin. 14, 12, 14, § 88:

    juvare aliquem contra,

    Caes. B. C. 1, 35:

    consilium inire contra Sequanos,

    to take hostile measures against, id. B. G. 6, 12.—
    c.
    Of legal contention (more freq. adversus, except with verbs of saying).
    (α).
    In gen., with agere or causam agere, to act as counsel against a party or his attorney:

    cum agerem contra hominem disertissimum nostrae civitatis,

    Cic. Caecin. 33, 97; id. Brut. 63, 226; Sen. Ben. 4, 15, 3; Quint. 11, 1, 59.—Causam recipere or suscipere contra, to accept a retainer against:

    (causam) quam receperam contra pueros Octavios,

    Cic. Att. 13, 49, 1; Quint. 6, 1, 12; Plin. Ep. 4, 17, 1.—Adesse alicui contra, to appear, act as one's counsel against:

    rogavit me Caecilius ut adessem contra Satrium,

    Cic. Att. 1, 1, 3; Plin. Ep. 1, 7, 5 al.; cf.:

    esse contra,

    id. ib. 1, 18, 3.— Trop.: conquesturus venit;

    at contra se adfuit et satisfacienti satisfecit,

    Sen. Fragm. Amic. 14, 1, 89:

    causam defendere contra,

    against the accuser, Cic. de Or. 1, 39, 178:

    statuere contra aliquem (sc. causam),

    to establish a case against an adversary, id. Or. 10, 34:

    actio competit contra,

    Dig. 49, 14, 41:

    querelam instituere contra,

    ib. 5, 2, 21, § 1:

    bonorum possessionem petere contra,

    ib. 5, 2, 23:

    jus obtinere contra,

    Cic. Quint. 9, 34:

    pugnare contra,

    to struggle against the accuser, id. Sull. 17, 49; id. Verr. 1, 11, 33:

    id quod mihi contra illos datum est,

    i. e. a local advantage over, id. Tull. 14, 33:

    judicare contra aliquem,

    id. Fl. 20, 48; Dig. 21, 2, 55; 5, 2, 14; Just. Inst. 4, 17, 2:

    pronuntiare contra,

    Paul. Sent. 5, 34, 2: dare sententiam contra, Dig. 21, 2, 56, § 1:

    decernere contra,

    Cic. Fl. 31, 76:

    appellare contra aliquem,

    Dig. 49, 1, 3; 49, 5, 6; cf.:

    contra sententiam,

    Cod. Just. 7, 62, 32, § 2.—Sentire contra aliquem, to have an opinion unfavorable to:

    cur vos (cum) aliquid contra me sentire dicatis, etc.,

    Cic. Caecin. 27, 79.—
    (β).
    Venire contra aliquem, to appear as counsel for one's adversary:

    quid tu, Saturi, qui contra hunc venis, existimas aliter?

    Cic. Rosc. Com. 6, 18; id. Mur. 4, 9; id. Phil. 8, 6, 18.—Venire contra rem alicujus, to give advice damaging one's interests:

    contra rem suam me venisse questus est,

    Cic. Phil. 2, 2, 3.—
    (γ).
    With dicere and other verbs of saying. (aa) Of a lawyer pleading against a lawyer:

    ipse ille Mucius, quid in illa causa cum contra te diceret, attulit quod? etc.,

    Cic. de Or. 1, 57, 244:

    cum ille contra me pro Sex. Naevio diceret,

    id. Brut. 60, 2, 7; id. de Or. 2, 7, 30; id. Rosc. Am. 15, 45; id. Div. in Caecil. 14, 44; id. Planc. 2, 5; id. Brut. 26, 102; so,

    causam dicere,

    id. Or. 2, 23, 98:

    causam perorare,

    id. Quint. 24, 77.—(bb) Of a lawyer's pleading against the parties: dic mihi, M. Pinari, num si contra te dixero mihi male dicturus es? Servil. ap. Cic. de Or. 2, 65, 261; 3, 34, 138; 1, 14, 60; id. Or. 35, 123; Quint. 11, 1, 57; cf. with ellipsis of acc.:

    quorum alter pro Aufldia, contra dixit alter,

    id. 10, 1, 22.—(ng) Of a party against a lawyer:

    si Gaditani contra me dicerent,

    if the Gaditani were my adversaries, Cic. Balb. 17, 38.—(dd) Of witnesses and experts, and the pleadings against them:

    si decressent legationem quae contra istum diceret,

    Cic. Verr. 2, 2, 4, § 12: contra testes dicere (opp. a testibus or pro testibus). Auct. Her. 2, 6, 9; Cic. de Or. 2, 27, 118 (cf.:

    testimonium in aliquem dicere,

    id. Sull. 17, 48; Quint. 7, 4, 36):

    contra juris consultos dicere,

    against their legal opinions, Cic. Caecin. 24, 69.—So of witnesses in scientific questions:

    contra testes dicendum est,

    Sen. Q. N. 7, 16, 1.—(ee) Dicere or contendere aliquid contra aliquem, to maintain a point against:

    cum interrogamus adversarios... quid contra nos dici possit,

    Auct. Her. 4, 23, 33:

    tamenne vereris ut possis hoc contra Hortensium contendere?

    Cic. Quint. 25, 78. —
    d.
    Of literary adversaries, mostly with verbs of saying and writing:

    cum scriberem contra Epicurios,

    Cic. Att. 13, 38, 1:

    contra Epicurum satis superque dictum est,

    id. N. D. 2, 1, 2:

    contra Brutum,

    id. Tusc. 5, 8, 21:

    contra Academiam,

    id. Ac. 2, 19, 63; id. Fin. 1, 1, 2; 5, 8, 22; id. Tusc. 5, 11, 32; 5, 30, 84; id. Ac. 2, 4, 17:

    contra autem omnia disputatur a nostris,

    id. Off. 2, 2, 8.—
    e.
    Of public and political adversaries (syn. adversus and in).
    (α).
    In gen.:

    sentire contra,

    Cic. Mil. 2, 5:

    pugnare contra bonos,

    id. Sull. 25, 71:

    contra eos summa ope nitebatur nobilitas,

    Sall. C. 38, 2; Cic. Sest. 19, 42; 52, 112:

    (tribuni) qui aut contra consulem, aut pro studio ejus pugnabant,

    Liv. 39, 32, 12.—
    (β).
    Of political speaking:

    cum (Cato) eo ipso anno contra Serv. Galbam ad populum summa contentione dixisset,

    Cic. Brut. 20, 80; so id. Imp. Pomp. 17, 53; Cael. ap. Cic. Fam. 8, 9, 1.—
    f.
    Of hostile or criminal acts in gen. (syn.:

    adversus, in): inire consilia contra,

    Cic. Rosc. Am. 38, 110; id. Cat. 1, 7, 18:

    manum comparare contra aliquem,

    id. Sull. 24, 68:

    conjurationem facere,

    id. ib. 4, 12:

    congredi,

    id. Lig. 3, 9; Sall. J. 64, 4:

    aliquid contra imperatorem moliri,

    Just. Inst. 4, 18, 3:

    nec dolor armasset contra sua viscera matrem,

    against her own offspring Ov. R. Am. 59.—Facere contra (more freq. with abstr. objects; cf. II. C. 1. f. b infra): nunc te contra Caesarem facere summae stultitiae est, to take parts against, Cael. ap. Cic. Fam. 8, 16, 2:

    eae (res) contra nos ambae faciunt,

    operate against us, id. Quint. 1, 1.—With verbs of saying, etc.:

    homo disertus non intellegit, eum quem contra dicit laudari a se?

    Cic. Phil. 2, 8, 18; 2, 1, 2; 2, 21, 51; Sen. Ep. 15, 3, 70:

    epigramma quod contra quamdam Gelliam scripsit,

    Lampr. Alex. Sev. 38:

    disputare contra deos, in two signif.: contra deum licet disputare liberius,

    to accuse, reproach a god, Cic. N. D. 3, 31, 76; but: mala et impia consuetudo est contra deos disputandi, to reason against the gods, i. e. against their existence, id. ib. 2, 67, 168.—
    2.
    Predicatively, with esse (videri, etc.), against, injurious to, unfavorable, prejudicial, to one's disadvantage: ut [p. 456] ex senatusconsulto neque cujus intersit, neque contra quem sit intellegi possit, Cic. Mur. 32, 68; id. de Or. 3, 20, 75; 2, 74, 299; 2, 81, 330; id. Sull. 13, 39; Sen. Ben. 6, 31, 6:

    licentiam malis dare certe contra bonos est,

    injurious to, Quint. 4, 2, 75:

    res contra nos est, of unfavorable chances in a lawsuit,

    id. 4, 66, 1; 4, 2, 75; 5, 13, 32.—Often, contra aliquem = quod est contra aliquem, referring to indef. pronouns or adjectives:

    nihil contra me fecit odio mei = nihil quod esset contra me,

    Cic. Har. Resp. 3, 5; id. Off. 3, 31, 112:

    quibus (temporibus) aliquid contra Caesarem Pompeio suaserim,

    id. Phil. 2, 10, 24.—
    3.
    Added adverb. to the predicate, mostly referring to purpose, with hostile intent, for the purpose of some hostile act, in order to oppose, in opposition:

    Caesarine eam (provinciam) tradituri fuistis, an contra Caesarem retenturi?

    or keep it against Caesar, Cic. Lig. 7, 23:

    sero enim resistimus ei quem per annos decem aluimus contra nos,

    id. Att. 7, 5, 5:

    judicium illud pecunia esse temptatum non pro Cluentio, sed contra Cluentium,

    id. Clu. 4, 9; id. Imp. Pomp. 17, 52; id. Ac. 2, 28, 92:

    cum quae facitis ejusmodi sint ut ea contra vosmet ipsos facere videamini,

    id. Rosc. Am. 36, 104; Sen. Ep. 3, 7, 3: Curio se contra eum totum parat, i. e. to speak against him, Cael. ap. Cic. Fam. 8, 8, 10; Caes. B. C. 1, 85 ter; Sen. Q. N. 1, 7, 1; Plin. 16, 39, 74, § 192; Plin. Pan. 41.—So with the force of a temporal clause:

    fidem meam quam essent contra Massam Baebium experti,

    in the suit against, Plin. Ep. 3, 4, 4.—
    4.
    Dependent on adjectives (rare):

    contra se ipse misericors,

    to his own injury, Phaedr. 4, 18, 3:

    severissimus judex contra fures,

    Lampr. Alex. Sev. 28.—
    5.
    With nouns.
    a.
    Acc. to 1. b.:

    ut quam maximae contra Hannibalem copiae sint,

    Cic. Inv. 1, 12, 17; cf. Vell. 2, 76, 3.—
    b.
    Acc. to 1. c. and 1. e.; so esp., oratio contra (cf.: oratio in).
    (α).
    Oratio contra (never in), of an address against the counsel of a party or against the prosecutor:

    quid in omni oratione Crassus vel apud centumviros contra Scaevolam, vel contra accusatorem Brutum, cum pro Cn. Plancio diceret?

    Cic. de Or. 2, 54, 220; cf.:

    Cato pro se contra Cassium = in oratione contra,

    Gell. 10, 15, 3; so,

    haec perpetua defensio contra Scaevolam,

    Cic. de Or. 2, 54, 221:

    orationem illam egregiam quam (Aeschines) in Ctesiphontem contra Demosthenem dixerat,

    id. ib. 3, 56, 213.—
    (β).
    Of an address against the party, either in judicial or political affairs:

    unam orationem contra Gracchum reliquit,

    Cic. Brut. 26, 99:

    (Demosthenis) oratio contra Leptinem... contra Aeschinem falsae legationis,

    id. Or. 31, 111; Gell. 10, 24, 10; 10, 18, 91; Cic. Brut. 46, 169; Quint. 12, 10, 61; Cic. de Or. 2, 11, 45; id. Brut. 44, 164; Gell. 13, 25 (24), 15; cf. Quint. 4, 3, 13; 11, 2, 25.—
    c.
    Acc. to 1. f.:

    contra patres concitatio et seditio,

    Cic. Brut. 14, 56.—Of animals:

    contra volpium genus communibus inimicitiis,

    Plin. 10, 76, 96, § 207.
    C.
    With inanimate and abstract objects.
    1.
    Directly dependent on verbs (cf. B. 1.).
    a.
    Of physical or moral exertion:

    cum fulmina contra Tot paribus streperet clipeis,

    Verg. A. 10, 567:

    pugnandum tamquam contra morbum, sic contra senectutem,

    Cic. Sen. 11, 35:

    contra verum niti,

    Sall. J. 35, 8:

    contra fortunam luctari,

    Sen. Ben. 7, 15, 2; id. Brev. Vit. 10, 1; id. Ep. 78, 15; 99, 32; cf. Cic. Off. 1, 31, 110.—
    b.
    Of warfare (lit. and trop.):

    bellum contra aras, focos, vitam fortunasque gerere,

    Cic. Phil. 3, 1, 1:

    bellum gerimus... contra arma verbis,

    id. Fam. 12, 22, 1.—So of logical contradictions:

    artificis autem est invenire in actione adversarii quae semet ipsa pugnent,

    Quint. 5, 13, 30.—
    c.
    Of legal contention.
    (α).
    Of the actions of the counsel or prosecutor: dicere, or perorare, agere contra aliquid, to plead against, contest something:

    contra argumenta, rumores, tabulas, quaestiones (opp. ab argumentis, etc.),

    Auct. Her. 2, 6, 9 sqq.; Cic. de Or. 2, 27, 118:

    contra ratiocinationem,

    id. Inv. 2, 50, 153: contra scriptum dicere, to contest, controvert a written law or a document, id. ib. 2, 47, 138; 2, 48, 143; id. Brut. 39, 145; Quint. 7, 7, 1:

    contra caput dicere,

    to plead against life, Cic. Quint. 13, 44 (cf.:

    servum in caput domini interrogare,

    Paul. Sent. 1, 1, 34; 5, 16, 5 and 8; 5, 46, 3): contra libertatem agere, Dig. 40, 12, 26.—Pregn.:

    contra rerum naturam, contraque consuetudinem hominum dicere (opp. contra nos dicere),

    Cic. Rosc. Am. 15, 45.—
    (β).
    Of judicial decisions contradicting documents, etc.:

    contra tabulas judicare,

    Cic. de Or. 2, 70, 281:

    contra testamentum,

    Dig. 2, 17, § 1:

    contra sententiam dicere,

    ib. 49, 8, 1, § 2.—
    (γ).
    Admittere aliquem contra bona, to admit a petition for bonorum possessio (cf.:

    inmittere in bona),

    Dig. 38, 2, 3, § 6.—
    d.
    Of antagonism in literary and ethical questions.
    (α).
    To contend that something is false:

    dicere, disputare, disserere contra opinionem or sententiam,

    Cic. Tusc. 1, 4, 8; 5, 19, 55; id. de Or. 3, 18, 67; id. Fin. 5, 4, 10; id. Ac. 2, 18, 60; Sen. Ira, 1, 3, 3; id. Ep. 87, 5; 102, 5 (cf.:

    in sententiam dicere,

    in support of an opinion, Caes. B. G. 1, 45):

    contra sensus dicere,

    Cic. Ac. 2, 31, 101:

    contra rhetoricen dicere,

    Quint. 2, 17, 40.—
    (β).
    Of criticism, hostility to principles, etc.:

    contra Iliadem et Odysseam scribere,

    Vitr. 7, praef. 8:

    contra quorum disciplinam ingenium ejus exarserat,

    Cic. Tusc. 5, 29, 83.—
    (γ).
    Ethically:

    contra voluptatem dicere,

    that pleasure is a moral evil, Cic. Fin. 5, 8, 21:

    contra mortem loqui,

    that death is no evil, Sen. Ep. 82, 7;

    in both senses: contra vitia, pericula, fortunam, ambitionem,

    id. ib. 100, 10:

    contra fortunam gloriari,

    that fortune has no power over him, Cic. Tusc. 5, 9, 26; Sen. Ep. 26, 5.—
    e.
    Of public and political acts and speeches:

    contra potentiam accusatorum dicere,

    Cic. Brut. 44, 164:

    contra legem dicere or verba facere,

    id. Imp. Pomp. 15, 53; Liv. 34, 8, 1:

    rogationem ferre contra coloniam ( = contra legem de colonia deducenda),

    Cic. Clu. 51, 140; Auct. Her. 1, 17, 21; Plin. 8, 17, 24, § 64.—
    f.
    Of hostility, injury, wrongs, etc.
    (α).
    In gen.:

    senatusconsulto quod contra dignitatem tuam fieret,

    directed against, Cic. Fam. 12, 29, 2:

    contra rem publicam se commovere,

    id. Cat. 1, 26; 1, 3, 7:

    incitari,

    id. Sest. 47, 100:

    consilia inire,

    id. Agr. 2, 3, 8:

    conjurationem facere,

    Sall. C. 30, 6:

    contra salutem urbis incitari,

    Cic. Cat. 3, 8, 20:

    cogitare aliquid contra salutem,

    id. ib. 3, 9, 21: contra voluntatem or studium dicere, to oppose one's will in a speech:

    esse aliquem in civitate qui contra ejus (Chrysogoni) voluntatem dicere auderet,

    id. Rosc. Am. 22, 60; id. Phil. 1, 11, 28; id. de Or. 3, 34, 138; id. Mur. 4, 10; Tac. H. 2, 91:

    ne quid contra aequitatem contendas, ne quid pro injuria,

    do not array yourself against equity, Cic. Off. 2, 20, 71.— Trop.:

    quis non contra Marii arma, contra Suliae proscriptionem irascitur? ( = Mario propter arma, Sullae propter proscriptionem),

    Sen. Ira, 2, 2, 3.—
    (β).
    In partic.: facere contra aliquid (syn. adversus), to commit an offence against, to transgress, etc.:

    si quis ad Antonium profectus esset... senatus existimaturum eum contra rem publicam fecisse,

    Cic. Phil. 8, 11, 33; id. Mil. 5, 13; 6, 14; id. Off. 3, 10, 43; 3, 25, 95; S. C. ap. Cael. ap. Cic. Fam. 8, 8, 6; Liv. 25, 4, 7; so,

    contra salutem rei publicae facere,

    Cic. Dom. 38, 102:

    contra majestatem,

    against the emperor, Dig. 48, 4, 5:

    contra leges,

    Cic. Dom. 18, 48; id. Vatin. 7, 18; id. Fin. 2, 17, 55; id. Mur. 32, 67; id. de Or. 3, 19, 70; cf. id. Clu. 34, 92; id. Mur. 32, 68; id. Dom. 14, 38; id. Phil. 10, 6, 13; Gai Inst. 4, 121:

    contra edictum (praetoris),

    Cic. Verr 2, 3, 10, § 25; Dig. 39, 1, 20, § 1:

    contra foedus,

    Cic. Balb. 6, 16:

    contra jusjurandum ac fidem,

    id. Off. 3, 10, 43; id. Lael. 3, 30, 74; id. Verr. 2, 3, 3, § 7; Prop. 3, 30, 44 (2, 32, 44).—And ironically:

    tune contra Caesaris nutum (sc. facies)?

    Cic. Att. 14, 10, 1.—Rarely contra ea facere = contra facere, adverb. (cf. I. B. 8. and II. E. 1. b.):

    corpus in civitatem inferri non licet... et qui contra ea fecerit, extra ordinem punitur,

    Paul. Sent. 1, 21, 2; 1, 21, 12.—
    2.
    Predicatively with esse (usu. impers.), in violation of, in conflict with, contrary to (cf. 3. g).
    (α).
    With esse expressed as the predicate:

    hominem hominis incommodo suum augere commodum magis est contra naturam quam mors,

    Cic. Off. 3, 5, 21; id. Fin. 3, 9, 31; id. N. D. 3, 13, 33; Sen. Ep. 5, 4; Plin. 7, 8, 6, § 45:

    contra leges or legem est,

    Cic. Pis. 13, 30; id. Mur. 32, 67:

    contra officium est,

    id. Off. 3, 10, 43; 1, 10, 32; 1, 6, 19; cf. id. Lael. 11, 39; id. Off. 3, 15, 63; Liv. 6, 40, 5; Sen. Q. N. 2, 37, 2; Gai Inst. 3, 157; Dig. 30, 1, 112, § 3; 16, 3, 1, § 7.—With ellipsis of object (naturam), Cic. Fin. 5, 29, 89; cf.:

    adeo res ista non habet ullam moram quae contra causas ignium sit,

    unfavorable to the formation of fire, Sen. Q. N. 2, 26, 7.—
    (β).
    With verbal predicate, referring to an indef. pron. or adj., with esse understood:

    scis hunc... nihil umquam contra rem tuam cogitasse ( = nihil quod contra rem tuam esset),

    Cic. Rosc. Am. 50, 147; id. Mil. 5, 13:

    aliquid contra animum audiendi,

    something against our liking, Sen. Const. 19, 2.—So mostly with facere:

    si quid Socrates aut Aristippus contra morem consuetudinemque fecerint,

    Cic. Off. 1, 41, 148; id. Att. 3, 23, 2; 2, 22, 2; id. Off. 3, 15, 63; Sall. C. 15, 1; Dig. 8, 2, 11; 8, 2, 17; 35, 1, 79, § 2. —
    (γ).
    Contra officium, substantively, = id quod contra officium est:

    Sic inter recte factum atque peccatum, officium et contra officium, media locabat quaedam,

    Cic. Ac. 1, 10, 37.—
    3.
    Adverbially with the predicate.
    (α).
    In order to oppose, in opposition to, with hostile intent (cf. B. 3.):

    eidem illam proscriptionem capitis mei contra salutem rei publicae rogatam esse dicebant,

    that the proposal of the law was an attack on the republic, Cic. Prov. Cons. 19, 45; id. Rab. Perd. 12, 35; id. Phil. 10, 10, 22:

    imperator contra postulata Bocchi nuntios mittit,

    to reply to the demands, Sall. J. 83, 3; 25, 6; so,

    advocare contra,

    Sen. Cons. Polyb. 12, 4; id. Ep. 15, 2, 52:

    si contra mortem te praeparaveris,

    to meet death, id. ib. 11, 3, 8.—
    (β).
    With the force of a clause of manner, injuriously to, etc.:

    quibus contra valetudinis commodum laborandum est,

    Cic. Mur. 23, 47; Suet. Aug. 78:

    contra hominis salutem,

    with danger to a man's life, Cod. Just. 7, 62, 29.—
    (γ).
    In gen., of conflict with some rule or principle, contrary to, in violation of, without regard to ( = ita ut contra sit; cf. 2. supra; very freq. from the class. period;

    syn. adversus): ceperitne pecunias contra leges P. Decius,

    Cic. de Or. 2, 31, 136; id. Verr. 2, 1, 4, § 10; id. Fl. 34, 86:

    pecuniam contra leges auferre,

    id. Verr. 1, 18, 56; 2, 1, 10, § 27; 2, 5, 18, § 46; id. Har. Resp. 26, 56:

    contra legem,

    id. Rab. Perd. 3, 8; id. Dom. 16, 41:

    contra jus fasque,

    id. Har. Resp. 16, 34; id. Quint. 6, 28:

    contra jus,

    Liv. 5, 4, 14; id. Dom. 13, 55; id. Verr. 2, 5, 13, § 34:

    contra jus gentium,

    Liv. 4, 32, 5; 9, 10, 10; 21, 25, 7; 5, 36, 6;

    6, 1, 6: contra juris rigorem,

    Dig. 40, 5, 24, § 10 et saep.:

    contra testimonium aliquid judicare,

    without regard to, Cic. Brut. 31, 117:

    aliquid contra verecundiam disputare,

    contrary to the rules of decency, id. Off. 1, 35, 128:

    aliquid contra fidem constituere,

    Quint. 5, 13, 34:

    quae majores nostri contra lubidinem animi sui recte atque ordine fecere,

    contrary to the dictates of passion, Sall. C. 51, 4; id. J. 33, 1; cf. of logical opposition, II. E. 2. infra.—
    4.
    Dependent on substt.
    a.
    Of physical strife:

    scit ille imparem sibi luctatum contra nexus (draconis),

    Plin. 8, 12, 12, § 33. —
    b.
    Of warfare:

    imperatorum copia contra tuum furorem,

    Cic. Mur. 39, 83:

    Parthorum gloria contra nomen Romanum,

    Liv. 9, 18, 6: in castris perditorum contra patriam, Planc. ap. Cic. Fam. 10, 23, 6.—
    c.
    Of legal contention:

    causa contra scriptum,

    Cic. Inv. 2, 46, 135.—
    d.
    Of political speaking:

    divina M. Tullii eloquentia contra leges agrarias,

    Quint. 2, 16, 7; 9, 3, 50; Gell. 18, 7, 7.—
    e.
    Of literary opposition:

    Caesaris vituperatio contra laudationem meam,

    Cic. Att. 12, 40, 1.—
    f.
    Of hostility, etc.:

    cujus factum, inceptum, conatumve contra patriam,

    Cic. Cat. 2, 12, 27:

    ullum factum dictumve nostrum contra utilitatem vestram,

    Liv. 6, 40, 5.—
    g.
    Of injury:

    vitae cupiditas contra rem publicam,

    Cic. Planc. 37, 90: contra serpentes venenum, fatal to serpents, or as a defence against serpents, Plin. 7, 2, 2, § 15.—
    h.
    Of violation, disregard, etc. (cf. 3. g):

    iter contra senatus auctoritatem,

    Cic. Phil. 2, 19, 48:

    contra consuetudinem somnium,

    Plin. 10, 77, 98, § 211:

    bonorum possessio contra tabulas,

    Dig. 37, 4, 3, § 13; Gai Inst. 3, 41.—
    5.
    Dependent on adjectives (very rare; cf.

    II. D. 2. c. infra): contraque patris impii regnum impotens, avum resolvam,

    Sen. Herc. Fur. 966.
    D.
    Of defence, protection, and resistance (syn.: adversus, ab).
    1.
    Against persons.
    a.
    Dependent on verbs:

    cum populus Romanus suam auctoritatem vel contra omnes qui dissentiunt possit defendere,

    Cic. Imp. Pomp. 22, 63: si ego consul rem publicam [p. 457] contra te et gregales tuos defendissem, id. Sest. 52, 111; 22, 49; 8, 20; id. Fam. 11, 27, 7; id. Phil. 2, 18, 45:

    contra quem multum omnes boni providerunt,

    provided a great defence, id. Mur. 38, 81: formula qua utitur patronus contra libertum qui eum in jus vocat, as a defence against, Gai Inst. 4, 46. —And of protection of plants against injurious animals:

    contra haec animalia proderit, si, etc.,

    Pall. 10, 3, 2.—
    b.
    Dependent on adjectives, mostly participial:

    paratus contra,

    Cic. Mil. 21, 56:

    nihil satis firmum contra Metellum,

    Sall. J. 80, 1:

    contra potentes nemo est munitus satis,

    Phaedr. 2, 6, 1.—
    2.
    Against inanimate and abstract things.
    a.
    Dependent on verbs:

    contra avium morsus munitur vallo aristarum,

    Cic. Sen. 15, 51:

    propugnaculum, quo contra omnes meos impetus usurum se putat,

    id. Verr. 2, 3, 16, § 40; 2, 5, 39, § 102:

    publicam causam contra vim armatam suscipere,

    id. Dom. 34, 91; id. Quint. 30, 94; id. Leg. 3, 3, 9:

    contra tantas difficultates providere,

    Sall. J. 90, 1; 76, 4; so,

    contra ea,

    id. ib. 57, 5:

    patricii vi contra vim resistunt,

    Liv. 3, 13, 4; Plin. 14, 2, 4, § 28; Tac. Agr. 45; Sen. Prov. 4, 12; id. Const. 5, 4.—
    b.
    Dependent on substt.:

    suffragia contra oppugnationem vestrae majestatis,

    Cic. Rab. Perd. 12, 35:

    defensio contra vim,

    id. Mil. 5, 14:

    patronus justitiae fuit contra orationem Phili,

    id. Lael. 7, 25; Plin. 29, 2, 9, § 30; 14, 3, 4, § 40:

    contra labores patientia,

    id. 23, 1, 22, § 37.—
    c.
    Dependent on adjectives (in Cic. freq. with P. a. predicatively used; otherwise very rare;

    in later prose freq.): nec est quidquam Cilicia contra Syriam munitius,

    against an attack from the side of Syria, Cic. Fam. 14, 4, 4:

    ut nullius res tuta, nullius domus clausa, nullius vita saepta, nullius pudicitia munita contra tuam cupiditatem posset esse,

    id. Verr. 2, 5, 15, § 39; id. Fin. 1, 16, 51; id. Mil. 25, 67; id. Tusc. 5, 8, 19; 5, 27, 76:

    vir contra audaciam firmissimus,

    id. Rosc. Am. 30, 85; Sall. J. 33, 2; 28, 5:

    fortis contra dolorem,

    Sen. Ep. 98, 18; Quint. 12, 1, 10:

    callosus,

    Plin. 11, 37, 54, § 147; 14, 2, 4, § 23:

    far contra hiemes firmissimum,

    id. 18, 8, 19, § 83:

    equus tenax contra vincula,

    Ov. Am. 3, 4, 13:

    contraque minantia fata pervigil,

    Claud. I. Cons. Stil. 1, 284.—
    3.
    Of remedies against sickness and its causes, poison, etc.; so only in Plin.; in Pall. only of preventives and of protection against hurtful animals, and against mental perturbations in gen.; cf. infra (syn. ad in Cat., Cic., Cels., Col.; adversus only in Celsus, who also has in with abl.).
    (α).
    Dependent on verbs:

    cujus et vinum et uva contra serpentium ictus medetur,

    Plin. 14, 18, 22, § 117; 7, 2, 2, § 13:

    prodest et contra suspiria et tussim,

    id. 20, 13, 50, § 128:

    valet potum contra venena,

    id. 28, 7, 21, § 74; 29, 4, 22, § 71; 29, 4, 26, § 81; 28, 8, 27, § 98; 16, 37, 71, § 180; 35, 6, 14, § 34; 28, 6, 18, §§ 65-67.—
    (β).
    Dependent on substt.:

    remedium contra morsus,

    Plin. 8, 32, 50, § 118; 10, 59, 79, § 163:

    contra venena esse omnia remedio,

    id. 16, 44, 95, § 251; 17, 24, 37, § 240; 7, 1, 1, § 4.—
    (γ).
    Dependent on adjectives:

    vinum quod salutare contra pestilentiam sit,

    Pall. 11, 14, 17.—
    (δ).
    Appositively, as a remedy:

    cujus lacteum succum miris laudibus celebrat... contra serpentes et venena,

    Plin. 5, 1, 1, § 16; 29, 4, 26, § 83. —So of remedies against affections:

    Tiberium tonante caelo coronari ea (lauro) solitum ferunt contra fulminum metus,

    Plin. 15, 30, 40, § 135; cf. Sen. Ira, 2, 21, 1; id. Tranq. 5. 1.
    E.
    Of logical opposition.
    1.
    With a neuter demonstrative (contra ea, contra haec, contra quae, quod contra = contra, adv.).
    a.
    The contrary, the reverse (very rare; cf.

    I. D. 1.): sed mihi contra ea videtur,

    but to me the contrary seems true, Sall. J. 85, 1:

    omnia quae contra haec sunt, omnia quae contra sunt,

    and vice versa, Quint. 5, 10, 90. —
    b.
    Contra ea, on the contrary, in logical antithesis (not in Cic. and Sall.; once in Caes. and Quint.; several times in Liv. and Nep.; cf.: contra ea, in other uses, II. A. 2. e. a, II. D. 2. a., II. A. 3. d., II. C. 1. f.):

    omnes arderent cupiditate pugnandi... contra ea Caesar... spatiumque interponendum... putabat ( = at contra),

    but Caesar on the contrary, Caes. B. C. 3, 74: superbe ab Samnitibus... legati prohibiti commercio sunt;

    contra ea benigne ab Siculorum tyrannis adjuti,

    Liv. 4, 52, 6; 2, 60, 1; 21, 20, 6;

    44, 43, 5: pater... Thracem me genuit, contra ea mater Atheniensem,

    Nep. Iphicr. 3, 4; id. praef. 6; id. Alcib. 8, 1.—And after a question, with immo (cf. I. E. 5. b.):

    an infirmissimi omnium... (sumus)? Immo contra ea vel viribus nostris, vel, etc., tuti (sumus),

    Liv. 41, 24, 8.—
    c.
    Quod contra, by anastrophe (v. F. 1.), contrary to which, whereas, while on the contrary (only once in Lucr. and three times in Cic.):

    illud in his rebus vereor ne forte rearis, Inpia te rationis inire elementa viamque indugredi sceleris: quod contra saepius illa Religio peperit scelerosa atque impia facta,

    whereas on the contrary, Lucr. 1, 81:

    cujus a me corpus crematum est, quod contra decuit ab illo meum (sc. cremari),

    Cic. Sen. 23, 84:

    quod contra oportebat delicto dolere, correctione gaudere,

    id. Lael. 24, 90 (B. and K. place a comma after oportebat; cf.

    Nauck ad loc.): reliquum est ut eum nemo judicio defenderit: quod contra copiosissime defensum esse contendi,

    id. Quint. 28, 87 (many consider contra in all these passages as an adverb; cf. Hand, Turs. II. p. 121 sq.; some explain quod as an ancient ablative, = qua re;

    v. Ritschl,

    Plaut. Exc. p. 57, Munro ad Lucr. 1, 82).—
    2.
    With an abstract noun, with the force of the adverb contra with ac or atque (I. F. 1.), contrary to, contrary to what, etc. (esp. in Sall., not in Cic.; cf. praeter): celeriter contraque omnium opinionem confecto itinere, contrary to the opinion ( = contra ac rati erant), Caes. B. G. 6, 30:

    contra opinionem Jugurthae ad Thalam perveniunt,

    Sall. J. 75, 9; Hirt. B. G. 8, 40.—Contra spem either contrary to the opinion, or against the hope:

    Metellus contra spem suam laetissume excipitur ( = contra ac ratus, veritus est),

    Sall. J. 88, 1; so,

    cetera contra spem salva invenit,

    Liv. 9, 23, 17:

    contra spem omnium L. Furium optavit,

    id. 6, 25, 5; Curt. 8, 4, 45;

    but: at Jugurtha contra spem nuntio accepto ( = contra ac speraverat),

    Sall. J. 28, 1; Liv. 24, 45, 3:

    postquam... Jugurtha contra timorem animi praemia sceleris adeptum sese videt,

    Sall. J. 20, 1:

    ipse in Numidiam procedit, ubi contra belli faciem tuguria plena hominumque... erant ( = contra ac in bello evenire solet),

    id. ib. 46, 5:

    contra famam,

    Plin. 13, 22, 43, § 126; 7, 53, 54, § 180:

    segniterque et contra industriam absconditae formicae,

    slowly, and in a manner different from their usual activity, id. 18, 35, 88, § 364.—Of persons:

    frigidam potionem esse debere, contra priores auctores, Asclepiades confirmavit,

    contrary to the opinion of the former physicians, Cels. 4, 26 (19).
    F.
    Sometimes by anastrophe after its noun.
    1.
    In prose, after relatives, esp. in Cic.:

    quos contra disputant,

    Cic. Ac. 2, 15, 47:

    quem contra dicit,

    id. Phil. 2, 8, 18 (v. II. B. 1. f.):

    quem contra veneris,

    id. Mur. 4, 9:

    quas contra, praeter te, etc.,

    id. Vatin. 7, 18:

    eos ipsos quos contra statuas,

    id. Or. 10, 34:

    quos contra me senatus armavit,

    id. Att. 10, 8, 8:

    quam contra multa locutus est,

    Sen. Ep. 82, 7, Plin. Ep. 1, 23, 3; Claud. in Rufin. 1, 332; v. also E. 1. c. supra.—
    2.
    After other words ( poet. and in post-Aug. prose):

    hunc igitur contra mittam contendere causam,

    Lucr. 4, 471:

    dicere eos contra,

    id. 4, 484:

    donique eum contra,

    id. 5, 708:

    agmina contra,

    Verg. A. 12, 279:

    magnum Alciden contra,

    id. ib. 5, 414:

    Paridem contra,

    id. ib. 5, 370:

    Italiam contra,

    id. ib. 1, 13:

    deos contra,

    Ov. P. 1, 1, 26:

    Messania moenia contra,

    id. M. 14, 17:

    litora Calabriae contra,

    Tac. A. 3, 1.

    Lewis & Short latin dictionary > contra dicta

  • 13 donner

    donner [dɔne]
    ━━━━━━━━━
    ━━━━━━━━━
    ➭ TABLE 1
    1. <
       a. to give
    • j'ai déjà donné ! I've already made a donation! ; ( = on ne m'y reprendra plus !) I've been there!(PROV) donner c'est donner, reprendre c'est voler a gift is a gift
    • je vous le donne en mille ! (inf) you'll never guess!
       b. ( = céder) [+ vieux vêtements] to give away
       c. ( = distribuer) to hand out ; [+ cartes] to deal
       d. ( = indiquer) [+ détails, idée, avis, ton] to give ; [+ sujet de devoir, tempo] to set
    • pouvez-vous me donner l'heure ? can you tell me the time?
       e. ( = causer) [+ plaisir, courage] to give ; [+ peine, mal] to cause
    • mangez ça, ça va vous donner des forces eat this, it'll give you some energy
       f. ( = organiser) [+ réception, bal] to give ; [+ pièce] to perform
       g. ( = attribuer) quel âge lui donnez-vous ? how old would you say he was?
       h. ( = produire) [+ fruits, récolte] to yield ; [+ résultat] to produce
    • qu'est-ce que ça donne ? (inf) how's it going?
    • tout donne à croire que... everything suggests that...
    2. <
       b. (locutions)
    3. <
       a. ( = se consacrer)
    se donner à to devote o.s. to
    * * *
    dɔne
    1.
    1) gén

    donner quelque chose à quelqu'un — to give something to somebody, to give somebody something [livre, adresse, emploi, temps, autorisation, conseil, courage, rhume]; Jeux to deal [cartes] (à to)

    je lui donne 40 ans — I'd say he/she was 40

    on ne lui donne pas d'âge — you can't tell how old he/she is

    donner froid/faim à quelqu'un — to make somebody feel cold/hungry

    donner à croire or penser or comprendre que... — to suggest that...

    donner à quelqu'un à penser/croire que... — to make somebody think/believe that...

    2) ( confier) to give [objet, tâche] ( à faire to do)
    3) ( présenter) [salle, cinéma] to show [film]; [théâtre] to put on [pièce]; [troupe] to give [spectacle, représentation]

    qu'est-ce qu'on donne au Marignan? — Cinéma what's showing ou on at the Marignan?; Théâtre what's playing at the Marignan?

    4) ( organiser) to give [dîner, gala] ( pour quelqu'un for somebody)
    5) ( assurer) to give [cours, exposé] (à, devant to)
    6) ( considérer) to give [personne, œuvre] (comme, pour as)
    7) ( produire) to give [sentiment, impression]; to give [ombre, aspect, teinte]; to produce, to yield [fruits, jus]; to produce [résultats]
    8) ( manifester) to show [signes] (à to)
    9) (colloq) ( dénoncer) to inform on [complice] (à to)

    2.
    verbe intransitif
    1) ( produire)
    2) ( émettre un son) [radio] to be playing

    donner du cor — ( à la chasse) to sound the horn

    3) ( heurter)

    donner sur ou contre — [personne, animal, véhicule] to hit, to run into

    donner de la tête or du front contre quelque chose — to hit one's head against something

    ne plus savoir où donner de la tête — fig not to know which way to turn

    donner sur — [chambre, fenêtre] to overlook [mer, rue]; [porte] to give onto

    donner au nord/sud — [façade, pièce] to face ou look north/south

    en ce moment, il donne dans la musique baroque — at the moment, he's into (colloq) baroque music

    6) ( se lancer)
    7) ( consacrer)

    donner de soi-même or de sa personne — to give of oneself

    8) ( attaquer) [troupe, chars] to attack, to go into action

    3.
    se donner verbe pronominal
    1) ( se livrer)

    se donner à — to devote oneself to [travail, cause]

    3) ( s'imposer)

    se donner pour or comme but/mission de faire — to make it one's aim/mission to do

    4) ( affecter)

    se donner pour intelligent/pacifiste — to make oneself out to be intelligent/a pacifist

    5) ( échanger)
    ••

    donnant donnant: je garde ton chat à Noël, tu gardes le mien à Pâques — fair's fair: I keep your cat at Christmas, you keep mine at Easter

    avec lui, c'est donnant donnant — he never does anything for nothing

    je te le donne en mille — (colloq) you'll never guess

    * * *
    dɔne
    1. vt
    1) [objet personnel, argent] to give, (= faire don de) to give away

    "Tu as toujours ta veste en daim?"- - "Non, je l'ai donnée." — "Have you still got your suede jacket?" - - "No, I've given it away."

    donner qch à qn [cadeau, renseignement] — to give sb sth, to give sth to sb

    Elle m'a donné son adresse. — She gave me her address.

    2) [spectacle] to put on, [film] to show
    3) [résultat, effet] to produce

    Cela donne un résultat surprenant. — It produces a surprising result.

    Ça m'a donné faim. — That made me feel hungry.

    2. vi
    1) (= faire un don) to give

    Il donne toujours quand c'est pour Médecins Sans Frontières. — He always gives something when it's for Médecins Sans Frontières.

    non merci, j'ai déjà donné ironique — no thanks, I've had my fair share of that

    2)

    donner de sa personne (= se sacrifier) — to give of o.s.

    3) [soleil] to shine

    Le soleil donnait à fond. — The sun was beating down.

    4) [arbre fruitier] to bear fruit

    Notre noyer n'a pas donné cette année. — Our walnut tree didn't have any nuts this year.

    5) (= laisser croire)

    donner à penser que... — to make one think that...

    donner à entendre que... — to give to understand that...

    6) (= avoir vue)

    donner sur [fenêtre, chambre] — to look onto, to overlook

    une fenêtre qui donne sur la mer — a window that looks onto the sea, a window overlooking the sea

    donner dans [piège] — to fall into, [genre, style] to slip into

    8) MILITAIRE (= charger, attaquer)
    * * *
    donner verb table: aimer
    A vtr
    1 ( mettre en la possession de) to give [livre, jouet, argent, salaire]; donner qch à qn to give sth to sb, to give sb sth; donner pour les œuvres to give to charity; j'ai déjà donné! lit I've already made a donation!; fig been there, done that!; je donnerais beaucoup or cher pour savoir qui/comment I'd give a lot to know who/how; ⇒ chat;
    2 ( attribuer) to give [nom, titre] (à to); donner un sens particulier à un mot to give a word a particular meaning; je lui donne 40 ans I'd say he/she was 40; on ne lui donne pas d'âge you can't tell how old he/she is; il me donnait du ‘Maître’ he was calling me ‘Maître’;
    3 ( faire avoir) to give [migraine, appétit, courage, cauchemars] (à to); donner froid/faim à qn to make sb feel cold/hungry;
    4 ( procurer) to give [objet, emploi, nourriture, réponse, conseil] (à to); Jeux to deal [cartes] (à to); donner le bras/la main à qn to give sb one's arm/hand; donner à boire à qn to give sb something to drink; c'est à toi de donner Jeux it's your deal; donner à croire or penser or comprendre que… to suggest that…; donner à qn à penser/croire que… to make sb think/believe that…; donne-moi ton genou que j'examine cette blessure let me see your knee so that I can look at that wound; ⇒ main;
    5 (transmettre, communiquer) to give [renseignement] (à to); je vais vous donner mon adresse I'll give you my address; elle m'a donné son rhume she's given me her cold; donner l'heure à qn to tell sb the time;
    6 ( confier) to give [objet, tâche] (à faire to do); il m'a donné son chat/ses livres à garder he gave me his cat/his books to look after; elle donne sa fille à garder à mes parents she has my parents look after her daughter; j'ai donné ma voiture à réparer I've taken my car in to be repaired;
    7 ( accorder) to give [temps, moyens, autorisation]; je ne te donne pas deux mois pour te faire renvoyer I'd give you less than two months before you're sacked; donner tout son temps au club to devote all one's time to the club;
    8 ( présenter) [salle, cinéma] to show [film]; [théâtre] to put on [pièce]; [troupe] to give [spectacle, représentation] ; qu'est-ce qu'on donne au Marignan? Cin what's showing ou on at the Marignan?; Théât what's playing at the Marignan?; cette pièce a été donnée pour la première fois en 1951 this play was first performed in 1951;
    9 ( organiser) to give [dîner, réception, gala] (pour qn for sb);
    10 ( assurer) to give [cours, exposé] (à, devant to);
    11 ( considérer) to give [personne, œuvre] (comme, pour as); les sondages le donnent en tête the polls put him in the lead; on donne ce texte pour authentique this text is given as authentic; les spécialistes le donnent comme futur champion the experts point to him as the future champion;
    12 ( produire) [aspect] to give [sentiment, impression]; [plante] to give [ombre]; to produce, to yield [fruits, jus, substance]; [expérience, méthode] to produce [résultats]; [procédé, éclairage, maquillage] to give [aspect, teinte]; leur intervention n'a rien donné their intervention didn't have any effect; elle lui a donné trois fils she gave him three sons; mange des carottes, ça te donnera bonne mine eat carrots, they're good for your complexion;
    13 ( manifester) to show [signes] (à to); donner des signes de faiblesse to show signs of weakness;
    14 ○( dénoncer) to grass on○ GB, to fink on○ US, to inform on [complice] (à to);
    15 ( entreprendre) [troupe, infanterie, police] donner l'assaut à qn to attack sb; donner la charge contre qn to charge at sb.
    B vi
    1 ( produire) [plante] to produce a crop GB, to yield a crop; le poirier va bien donner cette année the pear tree will produce GB ou yield a good crop this year;
    2 ( émettre un son) [radio, hi-fi] to be playing; leur téléviseur donne à fond their television is on full blast; donner du cor Chasse to sound the horn;
    3 ( heurter) donner sur ou contre [personne, animal] to run into; [tête] to hit; [véhicule] to hit, to run into; donner de la tête or du front contre qch to hit one's head against sth; ne plus savoir où donner de la tête fig not to know which way to turn;
    4 ( être orienté) donner sur or dans [porte, chambre, fenêtre] ( d'une hauteur) to overlook, to look out over; ( de plain-pied) to look onto [mer, cour, rue]; donner au nord/sud [façade, pièce] to face ou look north/south; la cuisine donne dans le salon the kitchen leads into the living-room; la fenêtre donne sur la mer the window overlooks the sea;
    5 ( avoir tendance à) donner dans to tend toward(s); donner dans le masochisme [roman, film] to tend toward(s) masochism; [personne] to have masochistic tendencies; en ce moment, il donne dans la musique baroque at the moment, he's into○ baroque music;
    6 ( se lancer) donner dans une embuscade/un piège to fall into an ambush/a trap;
    7 ( consacrer) donner de soi-même or de sa personne to give of oneself; donner de soi-même pour faire/pour qch to devote oneself to doing/to sth;
    8 ( attaquer) [troupe, chars] to attack, to go into action; faire donner la troupe to send the troops into action.
    C se donner vpr
    1 ( se livrer) se donner à to devote oneself to [travail, cause, peinture]; se donner à fond dans qch to give one's all to sth; se donner à un homme to give oneself to a man;
    2 ( s'octroyer) se donner le temps de faire to give oneself time to do; se donner les moyens de faire to find the means to do; pays qui se donne un nouveau président country which is getting a new president; il se donnait le nom de Brutus/le titre de docteur he called himself Brutus/gave himself the title of doctor; ⇒ joie, temps;
    3 ( s'imposer) se donner pour or comme but/mission de faire to make it one's aim/mission to do; il se donne le détachement comme objectif he makes it his aim to be detached; il se donne comme objectif de perdre 15 kilos he has set himself the target of losing 15 kilos; se donner pour tâche de faire to set oneself the task of doing; je me donne trois jours pour finir I'll give myself three days to finish;
    4 ( affecter) se donner pour intelligent/pacifiste to make oneself out to be intelligent/a pacifist; il se donne pour plus compétent qu'il n'est he makes himself out to be more competent than he really is; elle se donne des airs de Marilyn Monroe she walks around as if she's Marylin Monroe; se donner de grands airs to give oneself airs; un prétentieux qui se donne des airs de savant a pretentious man who acts as if he is a scholar; se donner bonne conscience to affect a clear conscience; se donner une nouvelle image to give oneself a new image; il se donne une importance qu'il n'a pas he acts as if he's important when he isn't;
    5 ( échanger) se donner des coups to exchange blows; se donner des baisers to kiss one another; se donner rendez-vous to arrange to meet; se donner le mot to pass the word on;
    6 ( être joué) [film] to be showing (à at); [spectacle] to be put on (à at); [pièce] to be playing (à at).
    donnant donnant: je garde ton chat à Noël, tu gardes le mien à Pâques fair's fair: I keep your cat at Christmas, you keep mine at Easter; avec lui, c'est donnant donnant he never does anything for nothing; je te le donne en mille○ you'll never guess.
    [dɔne] verbe transitif
    A.[CÉDER, ACCORDER]
    1. [offrir] to give
    [se débarrasser de] to give away (separable)
    [distribuer] to give out (separable)
    donner quelque chose à quelqu'un to give something to somebody, to give somebody something
    donner quelque chose en souvenir à quelqu'un to give ou to leave somebody something as a souvenir
    il est joli, ce tableau! — je te le donne what a lovely picture! — please have it
    à ce prix-là, ma petite dame, je vous le donne! at that price, dear, I'm giving it away!
    c'était donné, l'examen, cette année! (familier) the exam was a piece of cake this year!
    dis donc, on te l'a donné, ton permis de conduire! (humoristique) how on earth did you pass your driving test!
    donner à manger aux enfants/chevaux to feed the children/horses
    2. DROIT [léguer] to leave
    [faire don public de - argent, œuvre d'art, organe] to donate, to give
    3. [accorder - subvention] to give, to hand out (separable) ; [ - faveur, interview, liberté] to give, to grant ; [ - prix, récompense] to give, to award
    donner la permission à quelqu'un de faire quelque chose to allow somebody to do something, to give somebody permission to do something
    il n'est pas donné à tout le monde de... not everybody is fortunate enough to...
    4. [laisser - délai] to give, to leave
    5. [confier] to give, to hand, to pass
    6. [remettre - généralement] to give ; [ - devoir] to give, to hand in (separable)
    donne la balle, Rex, donne! come on Rex, let go (of the ball)!
    7. [vendre - suj: commerçant] to give
    8. [payer] to give
    9. [administrer - médicament, sacrement] to give, to administer (soutenu) ; [ - bain] to give
    10. [appliquer - coup, baiser] to give
    donner une fessée à quelqu'un to smack somebody's bottom, to spank somebody
    donner un coup de rabot/râteau/pinceau à quelque chose to go over something with a plane/rake/paintbrush
    11. [passer, transmettre] to give, to pass on (separable)
    12. [organiser - dîner, bal] to give, to throw
    B.[CONFÉRER]
    1. [assigner] to give
    donner un nom à quelqu'un to give somebody a name, to name somebody
    2. [attribuer]
    3. [prédire] to give
    C.[GÉNÉRALEMENTÉRER]
    1. [suj: champ] to yield
    [suj: arbre fruitier] to give, to produce
    2. [susciter, provoquer - courage, énergie, espoir] to give ; [ - migraine] to give, to cause ; [ - sensation] to give, to create ; [ - impression] to give, to produce
    donner chaud/froid/faim/soif à quelqu'un to make somebody hot/cold/hungry/thirsty
    3. [conférer - prestige] to confer, to give ; [ - aspect, charme] to give, to lend
    4. [aboutir à - résultats] to give, to yield ; [ - effet] to result in
    en ajoutant les impôts, cela donne la somme suivante when you add (in) ou on the tax, it comes to the following amount
    et ta candidature, ça donne quelque chose? have you had anything about your application?
    la robe ne donne pas grand-chose comme cela, essaie avec une ceinture the dress doesn't look much like that, try it with a belt
    D.[EXPRIMER, COMMUNIQUER]
    1. [présenter, fournir - garantie, preuve, précision] to give, to provide ; [ - explication] to give ; [ - argument] to put forward (separable) ; [ - ordre, consigne] to give
    donner un conseil à quelqu'un to give somebody a piece of advice, to advise somebody
    on le donnait pour riche he was said ou thought to be rich
    2. [dire] to give
    je te le donne pour ce que ça vaut (familier) that's what I was told, anyway
    3. [indiquer - suj: instrument] to give, to indicate, to show
    4. (familier) [dénoncer] to give away (separable), to rat on, to shop (UK)
    5. [rendre public - causerie, cours] to give ; [ - œuvre, spectacle] to put on
    ————————
    [dɔne] verbe intransitif
    1. [produire - arbre] to bear fruit, to yield ; [ - potager, verger, terre] to yield
    la vigne a bien/mal donné cette année the vineyard had a good/bad yield this year
    dis donc, elle donne, ta chaîne hi-fi! (familier) that's a mean sound system you've got there!
    a. [radio] to be on full blast, to be blaring (out)
    b. [campagne de publicité, soirée] to be in full swing
    3. [attaquer] to charge
    faire donner la garde/troupe to send in the guards/troops
    ————————
    donner dans verbe plus préposition
    1. [tomber dans]
    2. [se cogner contre]
    3. [déboucher sur] to give out onto
    l'escalier donne dans une petite cour the staircase gives out onto ou leads to ou leads into a small courtyard
    ————————
    donner de verbe plus préposition
    1. [cogner avec]
    donner du coude/de la tête contre une porte to bump one's elbow/one's head against a door
    2. [utiliser]
    elle lui donne du "monsieur" she calls him "Sir"
    ————————
    donner sur verbe plus préposition
    1. [se cogner contre]
    2. [être orienté vers]
    la chambre donne sur le jardin/la mer the room overlooks the garden/the sea
    ————————
    se donner verbe pronominal (emploi passif)
    [film, pièce] to be on
    ————————
    se donner verbe pronominal intransitif
    1. [employer son énergie]
    2. (soutenu) [sexuellement]
    ————————
    se donner verbe pronominal transitif
    1. [donner à soi-même]
    a. [généralement] to have fun
    [s'accorder - délai] to give ou to allow oneself
    2. [échanger] to give one another ou each other
    se donner un baiser to give each other a kiss, to kiss
    3. [se doter de] to give oneself
    4. [prétendre avoir]
    ————————
    se donner pour verbe pronominal plus préposition
    to pass oneself off as, to claim to be
    ————————
    donnant donnant locution adverbiale
    d'accord, mais c'est donnant donnant OK, but I want something in return

    Dictionnaire Français-Anglais > donner

  • 14 Handschlag

    m
    1. (Einschlagen) handshake; durch Handschlag bekräftigen shake hands on
    2. umg.: keinen Handschlag tun not do a hand’s turn, not lift a finger
    * * *
    Hạnd|schlag
    m
    1) (= Händedruck) handshake

    ein Geschäft durch Handschlag abschließen — to shake on a deal

    goldener Handschlag (fig inf) — golden handshake (inf)

    2)

    keinen Handschlag tun — not to do a stroke (of work)

    * * *
    Hand·schlag
    m (Händedruck) handshake
    mit [o durch] [o per] \Handschlag with a handshake
    ▶ goldener \Handschlag golden handshake
    ▶ einen \Handschlag tun (fam) to lend a hand
    ▶ keinen \Handschlag tun (fam) not to lift a finger fam
    er hat im Garten gelegen und keinen \Handschlag getan! he lay in the garden and didn't lift a finger!
    * * *
    2) in

    er tat keinen Handschlag — (ugs.) he did not lift a finger

    * * *
    1. (Einschlagen) handshake;
    2. umg:
    keinen Handschlag tun not do a hand’s turn, not lift a finger
    * * *
    2) in

    er tat keinen Handschlag — (ugs.) he did not lift a finger

    Deutsch-Englisch Wörterbuch > Handschlag

  • 15 من

    مِن \ by: (showing how sth. is done): We hold things by the handle. We know people by name. We learn by experience. We earn money by working. from: showing the time that sth. started: I waited from six o’clock till eight, showing where sth. began or was obtained Are men descended from monkeys? He read aloud from the newspaper, showing cause He suffered from stomach pains, showing the lower limit of costs, numbers, etc. New bicycles cost from $60 to $90 each, showing a change The price rose from 20 pence to 25 pence, showing difference I don’t know one from the other, showing the place that one has left He arrived from Glasgow. of: (after a noun) showing contents, amount, kind, etc.: a cup of coffee (a cup that contains coffee); a cupful of coffee (enough coffee to fill a cup); a pound of sugar (sugar that weighs a pound); a piece of bread (not a whole loaf), (after an adj. or verb) concerning; about: I’m sure of it. She’s afraid of mice, (after a verb) showing a cause He died of hunger, (after an adj.) showing who did sth. and how he did it It was kind of your father to invite me (Your father was kind...), (after a participle) showing how sth. is formed a dress made of silk. than: used in comparing two objects; here the second subject and verb are always left out: I like you better than him (I like you better than I like him), used in comparing two subjects; it is better to put in the second verb, although some writers leave it out He is taller than I (am). He runs faster than I (do). \ مِن أَجْل \ because of: as a result of: Because of his illness, he could not travel. for: because of: He jumped for joy. She was sent to prison for stealing. for sb. to do sth.: that sb. should do sth.: I’m anxious for him to pass his exams. sake, for the sake of, for sb.’s sake: for the desire of: Why ruin your health for the sake of a little pleasure?, for the good of; so as to help: Soldiers die for the sake of their county (or for their country’s sake). Don’t take any risks for my sake. towards: as a help to: He gave me $5 towards the cost of my bicycle. \ مِن أَجْل ذلك \ hence: (often with no verb) for this reason: My car broke down; hence my late arrival. \ مِن أحدث طِراز \ up to date: up to the present moment; modern; knowing or showing the latest facts: Give me an up-to-date report on political events in South America. \ مِن أَصْل \ out: from among: Ten out of the twenty people were late. \ مِن الأَفْضَل \ preferably: if possible: Any day suits me, but preferably not Sunday. \ مِن الأَفْضَل \ had better: would be wise to: You had better try again tomorrow. \ See Also الأَجْدى لِـ \ مِن الآن \ hence: from now: A week hence I shall be in Rome. \ مِن... إلى \ from... to...: (without a or the) showing passage of time, distance in space, or repeated action: He visits me from time to time. He went from house to house in search of work. \ مِن آن إلى آخر \ every now and again, every now and then: again and again, but with no regular space between. \ مِن الآن فَصَاعِدًا \ henceforth, henceforward: from now on; in future. on: onwards: From now on I shall be more careful. \ مِن البداية إلى النهاية \ through: passing from one side or place to another; making a continuous journey: a through train. \ مِن بَعْدُ \ since: after; during the period after: I saw him on Tuesday, but I haven’t seen him since. I’ve been thinking about him ever since. \ مِن بَعيد \ from afar: from a great distance. \ مِن بَين \ out of: from among: Ten out of the twenty people were late. \ مِن ثَمَّ \ subsequently: afterwards: He became ill in the winter, and subsequently died. \ مِن جَانِبٍ إِلَى آخر \ across: form one side to the other: Run across before a car comes. The river is half a mile across. over: so that a different side is upwards: Turn the page over. Roll the body over. \ مِن جَديد \ afresh: again; making a new beginning: Tear up this page and start afresh. \ مِن جَمِيع الجهَات \ around: on all sides (of); round; here and there: The boys were running around. A crowd gathered around me. \ مِن جَمِيع الوُجوه تقريبًا \ to all intents and purposes: in regard to all that matters: To all intents and purposes, the work is finished (though a few unimportant points remain to be dealt with). \ مِن جِهة \ in respect of, with respect to, respecting: concerning: a bill in respect of car repairs. on the part of: in the case of; so far as sb. is concerned: There was no mistake on her part (If there was a mistake, it was not hers). \ مِن جهة ومِن الجهة الأخرى \ on the one hand, on the other hand: comparing opposite facts or ideas; the first phrase is often left out: (On the one hand) you can live more cheaply in the country; on the other hand, work is harder to find there. \ مِن الحديد \ iron: made of iron; as strong as iron: an iron bar; an iron will. \ مِن حُسن التوفيق \ happily: fortunately: Happily, he was not hurt in the accident. a good job: a fortunate thing: It’s a good job that you crossed before the bridge fell. fortunately: adv. as the result of good fortune: He fell down but fortunately did not hurt himself. \ See Also لحسن الحظ (لِحُسْنِ الحَظّ)‏ \ مِن حَوْل \ around: on all sides (of); round; here and there: The boys were running around. A crowd gathered around me. \ مِن حَيْثُ شَخْصُهُ \ personally: as a person (in regard to character); socially: I like him personally, but I dislike his political ideas. \ مِن حِين لآخَر \ occasional: happening sometimes, but not regularly: We had an occasional quarrel. now and again, now and then: sometimes. \ مِن خِلال \ through: from one side to the other; from one end to the other: He drove a nail through (the board). A river ran through (the town). Water runs through pipes. I looked through the window, but I couldn’t see far through the mist. I read through my notes. \ مِن الدرجة الأولى \ first-class, first-rate: of the best quality: He is a first-class photographer. \ مِن سُخْرِية الأقدار \ ironic(al): (of events) like a cruel joke: It was ironical that she should break her leg just when she had at last got a job as a dancer. \ مِنَ الشرق \ eastern: belonging to the east. \ مِن صُنْعِ اليَد \ hand-made: made by hand, not by a machine: Hand-made shoes. \ مِن الضروريّ أن كما \ must: (p.t.. had to, neg.. needn’t, don’t/didn’t need to; don’t/didn’t have to) need to: You must go now, mustn’t you? Yes, I must. No, I needn’t go yet. \ مِن الطبيعيّ \ it goes without saying (that): naturally; of course: The invitation was sent to me; but it goes without saying that my wife is included. \ مِن الطراز القديم \ old-fashioned: (of people) holding on to old ideas and customs; (of things) not modern; no longer used. \ مِن طَرَف لآخر \ through: passing from one side or place to another; making a continuous journey: a through train. \ مِن عَجيب التَّقادِير \ ironic(al): (of events) like a cruel joke: It was ironical that she should break her leg just when she had at last got a job as a dancer. \ مِن عَلى ظهر السفينة \ overboard: over the side of a boat, and into the water: They jumped overboard when the ship was on fire. \ مِن غَيْر \ without: not with; not having: Without doubt, this is the best. I did it without his help. He took my bicycle without asking me. \ مِن غَيْر حَرَج \ freely: readily: They freely accepted my advice. \ مِنَ الفراء \ fur: animal skin, with the fur on it, used as clothing: a coat with a collar of fur; a fur hat. \ مِنَ الفِراش \ up: out of bed: I get up at 6.30 every morning. We stayed up very late last night. \ مِن فَضْلِك \ kindly: please!: kindly close the door!. please: (when asking) giving a polite order: Please stop that noise. A cup of coffee, please, asking for a favour or for permission Will you help me, please? Please, may I use your pen?. \ مِن فَوْق \ over: across, from one side of sth. to the other: He jumped over the fence. The gate was locked, so he climbed over. \ مِن فَوق سَطْح المَرْكَب \ overboard: over the side of a boat, and into the water: They jumped overboard when the ship was on fire. \ مِن قَبْل \ ago: before the present time: 100 years ago; a short while ago. already: before this time: She’s already married. before: at an earlier time (than): I have been here before. beforehand: before; early; in readiness: If you want your dinner early, warn the cook beforehand. \ مِن قِبَل \ by: (showing who or what did sth.): He was bitten by a dog. \ مِن قَلْبٍ مُخْلص \ heartily: thoroughly: I heartily agree with you. \ مِنَ المُؤسِف \ pity: (with a) an unfortunate fact or happening: It’s a pity that you can’t go with us to the cinema. \ مِنَ المُحَتَّم \ bound, (bind, bound) to: certain to: He’s bound to win. \ See Also المُؤَكَّد أَنّ \ مِنَ المُحْتَمَل \ likely: (usu. with very, most, more or quite) probably: She’s very likely right. well: (with may) very possibly; with good reason: He may well be late if the road is being repaired. \ مِن مُدّةٍ قريبة \ the other day: a few days ago: I met your son the other day. \ مِن المَرْتَبَة أو الدَّرَجة الثّانِية \ second-class: of the next level below that of top quality: The less comfortable second-class seats were much cheaper than the first-class ones. \ مِن المَفْروض أنّ \ be supposed to: to have a duty to; be expected to: You’re supposed to be working now, not playing. You’re not supposed to be here (You ought not be here). \ مِن مَكانٍ لآخَر \ about: from place to place in: We wandered about the town. \ مِن المُمْكِن \ could, (could not, couldn’t): (with an if clause, showing a possibility that depends on sth. else) would be able to: She could buy it if you lent her the money. possibly: perhaps: Possibly you can help. well: (with may) very possibly; with good reason: He may well be late if the road is being repaired.. \ مِنَ المُمْكِن أن \ could, (could not, couldn’t): (showing a simple possibility): You could telephone her (if you wanted to). might: expressing a weak possibility (future, present or past): She might do that tomorrow; she might be doing it at this moment; she might even have done it already (but I doubt that she has done it or ever will do it). \ مِنْ ناحية... مِنَ الناحية الأخرى \ on the one hand, on the other hand: comparing opposite facts or ideas; the first phrase is often left out: (On the one hand) you can live more cheaply in the country; on the other hand, work is harder to find there. \ مِن النّاحية النظريّة \ in theory: as an idea; according to ideas: Your plan may work in theory, but it will not work in practice. \ مِنَ النُّبَلاء \ earl: the title of a British nobleman. \ مِنَ النُّبَلاء \ noble: of high rank: a woman of noble birth. \ See Also الأشراف \ مِنْ نِتاج الوَطَن \ home-grown: (of food) grown in one’s own country, not in another country: home-grown vegetables. \ مِنْ نُسْخَتَين \ in duplicate: on two separate copies: Please complete this list in duplicate. \ مِنْ نَسْل \ descendant: sb. who is descended from a person: a descendant of Queen Victoria. \ See Also ذرية (ذُرِّيَّة)‏ \ مِنْ نَفْس البَلَد \ countryman, countrymen: (usu. fellow countryman) a person of the same nation as another. \ مِنْ نوع راق \ classical: of proved and lasting value: classical music. \ مَنْ هُم أَعْلَى مقَامًا \ betters, one’s betters: those who have more experience or higher rank than onself: Treat your betters with more respect. \ See Also أَرْفَع شَأنًا مِن \ مِن هُنَا \ away: (with verbs of movement) to a distance: Go away! We drove the dog away. by: past: Please let me (get) by. He smiled as he went by. \ مَن هو أَعْلَى دَرَجَةً \ superior: sb. of higher rank: You must obey your superiors. \ مِن واجبه أن \ up to: the duty of: It’s up to his father to punish him. \ مِن وَاحِد إلى آخَر \ over: across, from one person to another: She handed over the keys to a friend. \ مِن الواضح \ much: (in comparison; before most, etc.) without doubt; clearly: He is much the most experienced player in the team. \ مِن وَراءِ ظَهْرِه \ behind sb.’s back: when someone is not present: He tells untrue stories about me behind my back. \ مِن وَقْت لاِخَر \ now and again: sometimes. off and on, on and off: not continuously; at one time and another: It has been raining off and on the whole day. sometimes: at certain times but not always: Sometimes I win and sometimes I don’t. England sometimes has a hot summer, but not often.

    Arabic-English dictionary > من

  • 16 VÍKJA

    * * *
    (vík; veik, vikum; vikinn), v.
    1) to move, turn, with dat. (sveinninn mátti hvergi víkja höfðinu);
    hann veik sér hjá dyrunum, he passed by the door;
    víkja e-m af hendi, to turn one off, dismiss;
    víkja e-u af sér, to decline (A. veik því af sér);
    víkja e-u til ráða (atkvæða) e-s, to hand it over to one’s decision;
    víkja tali, rœðu, máli til e-s, to turn one’s speech to one, address oneself to one;
    víkja til e-s, to mention, refer to (hefr hann svá kvæðit, at hann víkr til Ólafs konungs);
    víkja til við e-n, to broach it to one;
    víkja á e-t, to hint at (Þ. víkr á nökkut í Þorgeirsdrápu á misþokka þeira);
    víkja á við e-n = víkja til við e-n;
    víkja svá bœkr til, at, the books indicate that;
    2) to move, go (þeir víkja þegar eptir þessum mönnum);
    víkja aptr, to return (þeir víku aptr ok leita þeira);
    hann veik heim, he returned home;
    víkja til norðrættar, to trend north (þat ríki víkr til norðrættar);
    víkja inn til hafnar, to veer round and seek harbour (önnur skipin viku inn til hafna af leiðinni);
    víkja eptir e-m, to follow one’s example;
    víkja eptir e-u, to yield to (víkja eptir freistingu fjándans);
    3) impers. to turn, trend;
    landinu víkr til landnorðrs, the land trends to north-east;
    svá veik viðr veginum, at þar var hraungata mikil, the road was of this nature;
    nú veik svá við, at liðit fór yfir á eina mikla, now it came to pass;
    nú víkr sögunni vestr til Breiðafjarðardala, now the story turns west to B.;
    en þar veik annan veg af, it turned out quite another way;
    4) refl., víkjast, to turn oneself;
    víkjast aptr, to return;
    hón sat ok veikst eigi, she sat and stirred not;
    víkjast eptir e-u, to turn after, imitate;
    víkjast undan e-u, to evade, decline;
    víkjast undan við e-n, to refuse one;
    víkjast undir hlýðni við e-n, to do homage to;
    víkjast við e-t, to respond to (kvað hann vel hafa vikizt við sína nauðsyn).
    * * *
    older vikva, MS. 325. 76; the spelling with y is curious; pres. vykr, Hom. (a very old vellum); pret. veyk, Ó. H. 174. l. 9, Mork. 171. l. 34; ykva, q. v., also occurs (vi = y); pres. vík; pret. veik, veikt, veik, pl. viku; subj. víki; imperat. vík (víktu); part. vikinn; a pret. vék (like sté, hné, from stíga, hníga) has prevailed in mod. usage (vék, lék, Úlf. 3. 34), but is hardly found in old writers: [Dan. vige; Swed. vika.]
    B. To move, turn; veik hann þaðan ok kom fyrir konung, Stj.; hann veik þá upp á hálsinn, Gullþ. 61 new Ed.; víkr hann út á borgar-vegginn, Fms. x. 238; Þórir veik aptr til Jómalans, Ó. H. 135; þeir viku aptr ( returned) ok leita þeirra, Fms. ix. 54; hann veik heim, returned home, Ísl. ii. 202, v. l.; veik ek hjá ( I passed by) allstaðar er spillvirkja bælin eru vön at vera, Fms. ii. 81; þeir viku þá í Eystri-dali, ix. 233; es maðrinn výkr (sic) eptir teygingu fjándans, Hom. 216 (Ed.); þat skyldi eptir öðru líkja eðr víkja, Fms. v. 319; margir höfðingjar viku mjök eptir honum ( followed him) í áleitni við Harald, vii. 165; megu vér þar til víkja, we may call there, Grett. 5 new Ed.; víkja mörgum hlutum eptir þínum vilja, Fb. i. 320; Arnkell veik því af sér, A. declined, Eb. 122, Ld. 68; tók hann því seinliga ok veik nökkut til ráða bræðra sinna, Eb. 208; veik hann sér hjá dyrunum, Fs. 62; svá at sveinninn mætti hvergi víkja höfðinu, move with the head, i. e. turn, stir the head, Fms. ii. 272; engi maðr skal þér í móti víkja hendi né fæti, stir hand or foot against thee, Stj. 204; víkja hendinni, 581 (in mod. usage, víkja hvorki hendi né fæti, of a lazy person); hann veik honum frá sér, he pushed him off, Fms. ix. 243 (v. l.), Stj. 614; hann veik sér undan, turned aside, Bs. i. 861; vík (imperat.) hegat keri þínu, pass the beaker! Stj. 136; helgir feðr viku til bindendi níu-vikna-fóstu (dat.), 49.
    2. metaph.; veik hann til samþykkis við bændr ræðu sinni, Fms. ii. 35; hón veik tali til kóngs-sonar, she turned her speech to the king’s son, Pr. 431; var því vikit til atkvæða Marðar, Nj. 207; viku þeir til Haralds málinu, Fms. vii. 169; þessu veik hann til Snorra Goða, Eb. 84; ok forvitnask um þat er til hennar var vikit af þessum stórmælum, 625. 86; konungr tók vænliga á ok veik undir Gizur hvíta, Nj. 178, Fb. i. 273; veik hann á þat fyrir þeim, at …, he hinted at, Ld. 26; Þormóðr víkr á nokkut í Þorgeirs-drápu á misþokka þeirra, Th. hints at, Fbr. 24 new Ed.; hón veik á við Önund, at hón vildi kvæna Ólaf frænda sinn, Grett. 87; víkja svá bækr til, at …, the books indicate, Karl. 547; hélt Þorleifr á um málit en Arnkell veik af höndum, declined, Eb. 182.
    3. to trend; þat ríki víkr til norðrættar, Fms. xi. 230.
    4. to turn, veer, of a ship, better ykva; skútan renndi fram hart, ok varð þeim seint at víkja, Fms. vii. 202; ok (she) reist svá rúman krókinn at þeir fengu eigi at vikit, viii. 386; önnur skipin viku inn til hafna af leiðinni, ix. 310; lát víkja! víkja til, til at víkja, vi. 244, 262, l. c.; Þórðr veik frá ok ór læginu því skipi, vii. 113; viku þeir nú stöfnum, veered round, ix. 301; þá gátu þeir vikit jarls skipinu. viii. 386; þann hjálmun-völ, er hann hneigir ok víkr með hjörtum stór-höfðingja, Sks. 479 B: metaph., mátti Þórir eigi vikva skapi sínu til Magnúss, Fms. x. 411; þar veik annan veg, it took another turn, viii. 60; þat þóttusk menn skilja, at konungr viki meirr áleiðis með Gizuri the king was biassed towards G. þat allt er honum þótti svá mega, Sturl. iii. 91.
    II. impers. to turn, recede, trend; landi víkr, the land recedes, draws back, as one sails on, Orkn. (in a verse); þaðan víkr landi til landnorðrs, A.A. 289; feninu víkr at hálsinum upp, Eg. 582; svá veik viðr veginum, at þar var hraungata mikil, the road was thus shaped, Pr. 411; nú víkr sögunni vestr til Breiðafjarðar-dala, the story turns west to B., Nj. 2; en þar veik annan veg af, but it turned quite another way, Fms. viii. 60; nú veik svá við ( it came to pass) at liðit fór yfir eina á mikla, 33.
    III. reflex. to turn oneself; víkjask aptr, to turn back, Fs. 37: to stir, hón sat ok veiksk eigi, she sate and stirred not, Landn. 152; vikjask eptir e-u, to turn after, imitate, Fs. 4; víkjask undan e-u, to evade, shun, decline, Ld. 18, 42, Fms. xi. 94; hann víksk skjótt við þetta mál, respond to it, 27; kveðr hann vel hafa vikizk við sína nauðsyn, 29, i. 208; flestir menn vikusk lítt undir af orðum þeirra, Bs. i. 5; Íslendingar höfðu þá vikizk undir hlýðni við Magnús konung, Fms. x. 157; hann veiksk við skjótt, started at once, Hrafn. 18.

    Íslensk-ensk orðabók > VÍKJA

  • 17 рука

    ж.

    брать на руки (вн.) — take* in one's arms (d.)

    держать на руках (вн.) — hold* in one's arms (d.)

    носить на руках (вн.) — carry in one's arms (d.); (перен.) make* much (of), make* a fuss (over)

    брать кого-л. под руку — take* smb.'s arm

    идти под руку с кем-л. — walk arm-in-arm with smb., walk with smb. on one's arm

    браться за руки — join hands, take* each other's hand, link arms

    вести за руку (вн.) — lead* by the hand (d.)

    переписывать от руки (вн.) — copy by hand (d.)

    подавать руку (дт.) — hold* out one's hand (to); offer one's hand (to) (тж. даме)

    пожимать руку (дт.), здороваться за руку (с тв.) — shake* hands (with)

    протягивать руку (дт.) — stretch out, или extend, one's hand (to)

    рука об руку — hand in hand (тж. перен.)

    трогать руками (вн.) — touch (d.)

    2. ( почерк) hand, handwriting

    ♢ взять в свои руки (что-л.) — take* smth. in hand, take* smth. into one's own hands

    брать себя в руки — pull oneself together, control oneself

    попасться в руки кому-л. — fall* into smb.'s hands

    прибрать к рукам кого-л. — take* smb. in hand

    прибрать к рукам что-л. — appropriate smth., lay* one's hands on smth.

    быть без чего-л., без кого-л. как без рук — feel* helpless without smth., smb., be lost without smth., smb.

    держать в своих руках (вн.) — have in one's hands (d.), have under one's thumb (d.)

    быть в чьих-л. руках — be in smb.'s hands

    быть правой рукой кого-л. — be smb.'s right hand

    в собственные руки (надпись на конверте и т. п.) — personal

    у него всё из рук валится — ( от неловкости) he is very awkward / clumsy; his fingers are all thumbs идиом.; (от бессилия, нежелания что-л. сделать) he has not the heart to do anything

    выдавать на руки (вн.) — hand out (d.)

    давать волю рукам разг. — be ready / free with one's hand / fists

    из первых, вторых рук — at first, second hand

    знать что-л. из верных рук — know* smth. from good* authority

    играть в четыре руки (с тв.) — play duets on the piano (with)

    иметь на руках (вн.; на попечении) — have on one's hands (d.)

    иметь золотые руки — be a handyman*, be master of one's craft, have a clever pair of hands

    ему и книги в руки разг. — he knows best; he knows the ropes

    ломать руки — wring* one's hands

    мастер на все руки — Jack of all trades:

    он мастер на все руки — he can turn his hand to anything; he is a Jack of all trades идиом.

    махнуть рукой (на вн.) — give* up as lost / hopeless (d.); give* up as a bad job (d.), say* goodbye (to) разг.

    набить руку на чём-л. — become* a skilled hand at smth.

    наложить на себя руки уст. — lay* hands on oneself, take* one's own life*

    это ему на руку — that is playing into his hands; that serves his purpose

    на скорую руку — off-hand; in rough-and-ready fashion

    у него рука не дрогнет сделать это — he will not hesitate / scruple to do it

    не поднимается рука (+ инф.) — one can't bring oneself (+ to inf.)

    передавать дело и т. п. в чьи-л. руки — put* the matter, etc., into smb.'s hands

    подать руку помощи (дт.) — lend* / give* a helping hand (i.)

    поднять руку (на вн.) — raise one's hand (against)

    по правую, левую руку — at the right, left hand

    по рукам! разг. — a bargain!, 'tis a bargain! / deal!, done!

    под рукой — (near) at hand, within easy reach of one's hand

    приложить руку (к) — ( принять участие) bear* / take* a hand (in); put* one's hand (to); ( подписаться) sign (d.), add one's signature (to)

    предлагать руку кому-л. — offer smb. one's hand; propose (marriage) to smb.

    просить, домогаться чьей-л. руки — seek* smb.'s hand in marriage

    разводить руками — make* a helpless gesture, lift one's hands (in dismay)

    развязать руки кому-л. — untie smb.'s hands, give* smb. full scope

    рука руку моет погов. — you roll my log and I'll roll yours; it's a matter of give-and-take

    (отсюда) рукой подать — it is but a step from here, или a stone's throw from here

    сидеть сложа руки разг. — be idle, sit* by

    сбыть с рук (вн.) — get* off one's hands (d.)

    сойти с рук:

    у него руки чешутся (+ инф.) — his fingers are itching (+ to inf.)

    шить на руках — sew* by hand

    Русско-английский словарь Смирнитского > рука

  • 18 пръст

    1. (на ръка) fjnger
    средният пръст the third/middle finger
    големият пръст the thumb, ( на крака) the big toe
    стъпвам/ходя на пръсти tiptoe, walk on tiptoe
    влизам/излизам на пръсти tiptoe into/out of
    един пръст дебел finger-thick
    броят се на пръсти you can count them on the fingers of your hand
    клатя пръст на някого (заплашвам) shake/wag a finger at s.o.
    не си мръдвам пръста not lift/raise/stir/move a finger
    въртя някого на пръст wind/twist s.o. around o.'s little finger
    соча с пръст point an accusing finger at
    знам на пръсти have at o.'s finger-tips/-ends, have at o.'s fingers' ends
    познавам па пръсти/като петте си пръста know like the back/palm of o.'s hand
    имам пръст в някоя работа have a hand in some affair, have a finger in the pie
    оставам с- пръст в уста вж. уста
    изсмуквам из пръстите си invent, fabricate
    гледам през пръсти be careless/negligent (на of)
    слагам пръст в раната rub salt in the wound
    пръстът на съдбата the hand/finger of fate
    пръст божи the finger of God
    да си оближеш пръстите simply delicious
    той е с широки пръсти money burns a hole in his pocket
    навивам нещо на пръст never let s.o. hear the last of s.th.; always harp on/about s.th.
    2. earth, soil; dirt
    лека му пръст may he rest in peace
    * * *
    м., -и, (два) пръ̀ста (на ръка) finger; (на крак) toe; безименният \пръст the fourth finger; (на лявата ръка) the ring-finger; влизам/излизам на \пръсти tiptoe into/out of; големият \пръст the thumb, (на крака) the big toe; един \пръст дебел finger-thick; малкият \пръст ( кутре) the little finger; средният \пръст the third finger; стъпвам/ходя на \пръсти tiptoe; танцуване на \пръсти toe-dancing; • въртя някого на \пръста си wind/twist s.o. around o.’s little finger; върша (нещо) през \пръсти cut corners; гледам през \пръсти be careless/negligent (на of); да си оближеш \пръстите simply delicious; знам на \пръсти have at o.’s finger-tips/-ends, have at o.’s fingers’ ends; изсмуквам от \пръстите си invent, fabricate; имам \пръст в някоя работа have a hand in some affair, have a finger in the pie; клатя \пръст на някого ( заплашвам) shake/wag a finger at s.o.; навивам нещо на \пръста си never let s.o. hear the last of s.th.; always harp on/about s.th.; не може да се мери на \пръстта на … is not a patch on …; не си мръдвам \пръста not lift/raise/stir/move a finger; оставам с \пръст в уста be left empty-handed; познавам като петте си \пръста know like the back/palm of o.’s hand; показвам среден пръст give (s.o.) the finger; през \пръсти in a slip-shod way, carelessly; \пръст божи the finger/hand of God; \пръста си не е мръднал he hasn’t done a hand’s turn; слагам \пръст в раната rub salt in the wound; соча с \пръст point an accusing finger at; той е с широки \пръсти money burns a hole in his pocket; тя не може да му полее вода на малкия \пръст she can’t hold a candle to him.
    ——————
    ж., само ед. earth, soil; dirt; • лека му \пръст may he rest in peace.
    * * *
    dirt; earth; soil; почва; marl (поет.); mold; clay; digit (анат.); finger (анат.): а little пръст - кутре, а middle пръст - среден пръст; toe (на крак)
    * * *
    1. (на крак) toe 2. (на лявата ръка) the ring-finger 3. 1 (на ръка) fjnger 4. 2 earth, soil;dirt 5. ПРЪСТ божи the finger of God 6. ПРЪСТът на съдбата the hand/finger of fate 7. безименният ПРЪСТ the fourth finger 8. броят се на ПРЪСТи you can count them on the fingers of your hand 9. влизам/излизам на ПРЪСТи tiptoe into/ out of 10. въртя някого на ПРЪСТ wind/twist s.o. around o.'s little finger 11. гледам през ПРЪСТи be careless/negligent (на of) 12. големият ПРЪСТ the thumb, (на крака) the big toe 13. да си оближеш ПРЪСТите simply delicious 14. единПРЪСТ дебел finger-thick 15. знам на ПРЪСТи have at o.'s finger-tips/-ends, have at o.'s fingers' ends 16. изсмуквам из ПРЪСТите си invent, fabricate 17. имам ПРЪСТ в някоя работа have a hand in some affair, have a finger in the pie 18. клатя ПРЪСТ на някого (заплашвам) shake/wag a finger at s. о. 19. лека му ПРЪСТ may he rest in peace 20. малкият ПРЪСТ (кутре) the little finger 21. навивам нещо на ПРЪСТ never let s.o. hear the last of s.th.;always harp on/about s.th. 22. не си мръдвамПРЪСТa not lift/raise/stir/move a finger 23. оставам с -ПРЪСТ в уста вж. уста 24. познавам па ПРЪСТи/като петте си ПРЪСТа know like the back/palm of o.'s hand 25. слагам ПРЪСТ в раната rub salt in the wound 26. соча с ПРЪСТ point an accusing finger at 27. средниятПРЪСТ the third/middle finger 28. стъпвам/ходя на ПРЪСТи tiptoe, walk on tiptoe 29. танцуване на ПРЪСТн toe-dancing 30. той е с широки ПРЪСТи money burns a hole in his pocket 31. тя не може да му полее вода на малкия- ПРЪСТ she can't hold a candle to him

    Български-английски речник > пръст

  • 19 Handgriff

    m
    1. Hebel etc.: grip, handle
    2. Handlung: movement, manipulation; Handgriffe im Haushalt etc.: mechanical jobs; mit einem Handgriff with a flick of the wrist; (schnell) in no time, just like that; mit wenigen Handgriffen without any trouble; (schnell) in a brace of shakes, in next to no time, Am. auch before you can say Jack Robinson; er tut keinen Handgriff he doesn’t lift a finger, he won’t do a hand’s turn; da muss jeder Handgriff sitzen every move has to be exactly right
    * * *
    Hạnd|griff
    m
    1) (= Bewegung) movement; (im Haushalt) chore

    keinen Handgriff tun — not to lift a finger

    mit ein paar Handgriffen — in next to no time

    2) (= Gegenstand) handle
    * * *
    Hand·griff
    m
    1. (Aktion) movement
    das ist mit ein paar \Handgriffen wieder in Ordnung gebracht that can be repaired with a few simple touches
    2. (Griff) handle; (Tragegriff) handle
    3.
    ▶ mit einem \Handgriff with a flick of the wrist
    das Fenster lässt sich mit einem \Handgriff öffnen the window can be opened with a flick of the wrist
    ▶ mit ein paar \Handgriffen in no time
    das haben wir mit ein paar \Handgriffen wieder repariert we'll have that repaired again in no time
    * * *
    1)

    mit einem Handgriff/wenigen Handgriffen — in one movement/without much trouble; (schnell) in no time at all/next to no time

    2) (am Koffer, an einem Werkzeug) handle
    * * *
    1. Hebel etc: grip, handle
    2. Handlung: movement, manipulation;
    Handgriffe im Haushalt etc: mechanical jobs;
    mit einem Handgriff with a flick of the wrist; (schnell) in no time, just like that;
    mit wenigen Handgriffen without any trouble; (schnell) in a brace of shakes, in next to no time, US auch before you can say Jack Robinson;
    er tut keinen Handgriff he doesn’t lift a finger, he won’t do a hand’s turn;
    da muss jeder Handgriff sitzen every move has to be exactly right
    * * *
    1)

    mit einem Handgriff/wenigen Handgriffen — in one movement/without much trouble; (schnell) in no time at all/next to no time

    2) (am Koffer, an einem Werkzeug) handle

    Deutsch-Englisch Wörterbuch > Handgriff

  • 20 παραδίδωμι

    παραδίδωμι (Pind., Hdt.+) pres. 3 sg. παραδίδει (-δίδη cod. [ApcEsdr 3:12 p. 27, 23 Tdf.]), subj. 3 sg. παραδιδῷ and παραδιδοῖ 1 Cor 15:24 (B-D-F §95, 2; W-S. §14, 12; Mlt-H. 204), ptc. παραδιδούς; impf. 3 sg. παρεδίδου Ac 8:3 and 1 Pt 2:23, pl. παρεδίδουν Ac 16:4 v.l.; 27:1 and παρεδίδοσαν 16:4 (B-D-F §94, 1; Mlt-H. 202); fut. παραδώσω; 1 aor. παρέδωκα; 2 aor. indic. παρέδοσαν Lk 1:2; 2 aor. subj. 3 sg. παραδῷ and παραδοῖ Mk 4:29; 14:10, 11; J 13:2 (B-D-F §95, 2; Mlt-H. 210f), impv. παράδος, ptc. παραδούς; pf. παραδέδωκα, ptc. παραδεδωκώς (Ac 15:26); plpf. 3 pl. παραδεδώκεισαν Mk 15:10 (on the absence of augment s. B-D-F §66, 1; Mlt-H. 190). Pass.; impf. 3 sg. παρεδίδετο 1 Cor 11:23b (-δίδοτο is also attested; B-D-F §94, 1; Mlt-H. 206); 1 fut. παραδοθήσομαι; 1 aor. παρεδόθην; perf. 3 sg. παραδέδοται Lk 4:6, ptc. παραδεδομένος (Ac 14:26).
    ① to convey someth. in which one has a relatively strong personal interest, hand over, give (over), deliver, entrust
    ⓐ a thing τινί τι (Jos., Ant 4, 83; Mel., P. 42, 290; 292; 294) τάλαντά μοι Mt 25:20, 22. αὐτοῖς τὰ ὑπάρχοντα αὐτοῦ vs. 14. ὑμῖν τὴν γῆν 1 Cl 12:5. τινὶ τὴν κτίσιν Hv 3, 4, 1; λίθους Hs 9, 7, 1; ἀμπελῶνα 5, 6, 2. Also in the sense give back, restore, give up (X., Hell. 2, 3, 7 τινί τι) αὐτῷ τὴν παρακαταθήκην ἣν ἔλαβον Hm 3:2.—Pass., w. the thing easily supplied fr. the context ἐμοὶ παραδέδοται Lk 4:6.—παρέδωκεν τὸ πνεῦμα J 19:30 (ApcMos 42; cp. TestAbr B 12 p. 117, 4f [Stone p. 82] Σαρρα … παρέδωκε τὴν ψυχήν; ParJer 9:8; ApcEsdr 7:14) needs no dat.: he gave up his spirit voluntarily. ἄνθρωποι παραδεδωκότες τὰς ψυχὰς αὐτῶν ὑπὲρ τοῦ ὀνόματος τοῦ κυρίου men who have risked ( pledged Field, Notes 124) their lives for the name of the Lord Ac 15:26. καὶ ἐὰν παραδῶ τὸ σῶμά μου ἵνα καυθήσομαι and if I give up my body to be burned 1 Cor 13:3 (Maximus Tyr. 1, 9i τῇ Αἴτνῃ αὐτοῦ παραδοὺς σῶμα; Syntipas p. 60, 11 πυρὶ σεαυτὴν παραδίδως). ὅταν παραδιδοῖ τ. βασιλείαν τῷ θεῷ when (Christ) delivers the kingship to God 15:24.
    ⓑ hand over, turn over, give up a person ([Lat. trado] as a t.t. of police and courts ‘hand over into [the] custody [of]’ OGI 669, 15; PHib 92, 11; 17; PLille 3, 59 [both pap III B.C.]; PTebt 38, 6 [II B.C.] al.—As Military term ‘surrender’: Paus. 1, 2, 1; X., Cyr. 5, 1, 28; 5, 4, 51.) τινά someone Mt 10:19; 24:10; 27:18; Mk 13:11; Ac 3:13. Pass. Mt 4:12; Mk 1:14; Lk 21:16. τινά τινι Mt 5:25 (fr. one official to another, as UPZ 124, 19f [II B.C.]; TestAbr B 10 p. 115, 11 [Stone p. 78]); 18:34; 27:2; Mk 10:33b; cp. 15:1; Lk 12:58; 20:20; J 18:30, 35; Ac 27:1; 28:16 v.l.; Hs 7:5; 9, 10, 6; Pass. Lk 18:32; J 18:36; Hv 5:3f; m 4, 4, 3; Hs 6, 3, 6b; 9, 11, 2; 9, 13, 9; 9, 20, 4; 9, 21, 4. τὸν Ἰησοῦν παρέδωκεν τῷ θελήματι αὐτῶν Lk 23:25.—Esp. of Judas (s. Brown, Death I 211f on tendency of translators to blur the parallelism of Judas’ action to the agency of others in the passion narrative), whose information and action leads to the arrest of Jesus, w. acc. and dat. ἐγὼ ὑμῖν παραδώσω αὐτόν Mt 26:15. Cp. Mk 14:10; Lk 22:4, 6; J 19:11. Pass. Mt 20:18; Mk 10:33a. Without a dat. Mt 10:4; 26:16, 21, 23; Mk 3:19; 14:11, 18; Lk 22:48; J 6:64, 71; 12:4; 13:21. Pass. Mt 26:24; Mk 14:21; Lk 22:22; 1 Cor 11:23b (NRSV et al. render ‘betrayed’, but it is not certain that when Paul refers to ‘handing over’, ‘delivering up’, ‘arresting’ [so clearly Posidon.: 87 Fgm. 36, 50 Jac. παραδοθείς ‘surrendered’] he is even thinking of the action taken against Jesus by Judas much less interpreting it as betrayal; cp. Ac 3:13 παρεδώκατε). ὁ παραδιδοὺς αὐτόν (παραδιδούς με) his (my) informer (on the role of a מסוֹר in Israelite piety s. WKlassen, Judas ’96, 62–66; but Ac 1:18 the action of Judas as ἀδικία) Mt 26:25, 46, 48; Mk 14:42, 44; Lk 22:21; J 13:11; 18:2, 5. Cp. Mt 27:3, 4; J 21:20. The article w. pres. ptc. connotes the notoriety (cp. the use of traditor in Tacitus, Histories 4, 24) of Judas in early tradition. His act is appraised as betrayal Lk 6:16, s. προδότης.—τινὰ εἰς χεῖράς τινος deliver someone/someth. into someone’s hands (a Semitic construction, but paralleled in Lat., cp. Livy 26, 12, 11; Dt 1:27; Jer 33:24; Jdth 6:10; 1 Macc 4:30; 1 Esdr 1:50. Pass. Jer 39:4, 36, 43; Sir 11:6; Da 7:25, 11:11; TestJob 20:3; ParJer 2:7 τὴν πόλιν; AscIs 2:14; cp. Jos., Ant. 2, 20) Ac 21:11. Pass. Mt 17:22; 26:45; Mk 9:31; 14:41; Lk 9:44; 24:7 (NPerrin, JJeremias Festschr., ’70, 204–12); Ac 28:17. ἡ γῆ παραδοθήσεται εἰς χεῖρας αὐτοῦ D 16:4b. Also ἐν χειρί τινος (Judg 7:9; 2 Esdr 9:7; cp. 2 Ch 36:17; 1 Macc 5:50; Just., D. 40, 2 ὁ τόπος τοῖς ἐχθροῖς ὑμῶν παραδοθήσεται) 1 Cl 55:5b.—W. indication of the goal, or of the purpose for which someone is handed over: in the inf. (Jos., Bell. 1, 655) παραδιδόναι τινά τινι φυλάσσειν αὐτόν hand someone over to someone to guard him (X., An. 4, 6, 1) Ac 12:4. W. local εἰς (OGI 669, 15 εἰς τὸ πρακτόρειόν τινας παρέδοσαν; PGiss 84 II, 18 [II A.D.] εἰς τ. φυλακήν): εἰς συνέδρια hand over to the local courts Mt 10:17; Mk 13:9. εἰς τὰς συναγωγὰς καὶ φυλακάς hand someone over to the synagogues and prisons Lk 21:12. εἰς φυλακήν put in prison Ac 8:3; cp. 22:4. Also εἰς δεσμωτήριον (of a transcendent place of punishment: cp. PGM 4, 1245ff ἔξελθε, δαῖμον, … παραδίδωμί σε εἰς τὸ μέλαν χάος ἐν ταῖς ἀπωλείαις) Hs 9, 28, 7. ἑαυτοὺς εἰς δεσμά give oneself up to imprisonment 1 Cl 55:2a. W. final εἰς (cp. En 97:10 εἰς κατάραν μεγάλην παρα[δο]θήσεσθε): ἑαυτοὺς εἰς δουλείαν give oneself up to slavery 55:2b (cp. Just., D. 139, 4). εἰς τὸ σταυρωθῆναι hand over to be crucified Mt 26:2. εἰς τὸ ἐμπαῖξαι κτλ. 20:19. εἰς θλῖψιν 24:9. εἰς κρίμα θανάτου Lk 24:20. εἰς κρίσιν 2 Pt 2:4. εἰς θάνατον hand over to death (POxy 471, 107 [II A.D.]): Mt 10:21 (Unknown Sayings, 68 n. 3: by informing on the other); Mk 13:12; Hm 12, 1, 2f; pass.: ending of Mk in the Freer ms.; 2 Cor 4:11; 1 Cl 16:13 (Is 53:12); B 12:2; Hs 9, 23, 5. π. ἑαυτὸν εἰς θάνατον give oneself up to death 1 Cl 55:1; fig. hand oneself over to death Hs 6, 5, 4. εἰς θλῖψιν θανάτου παραδίδοσθαι be handed over to the affliction of death B 12:5. π. τὴν σάρκα εἰς καταφθοράν give up his flesh to corruption 5:1.—ἵνα stands for final εἰς: τὸν Ἰησοῦν παρέδωκεν ἵνα σταυρωθῇ he handed Jesus over to be crucified Mt 27:26; Mk 15:15; cp. J 19:16.—π. alone w. the mng. hand over to suffering, death, punishment, esp. in relation to Christ: κύριος παρέδωκεν αὐτὸν ὑπὲρ τῶν ἁμαρτιῶν ἡμῶν 1 Cl 16:7 (cp. Is 53:6).—Ro 8:32. Pass. 4:25; cp. B 16:5. π. ἑαυτὸν ὑπέρ τινος Gal 2:20 (GBerényi, Biblica 65, ’84, 490–537); Eph 5:25. παρέδωκεν ἑαυτὸν ὑπὲρ ἡμῶν προσφορὰν καὶ θυσίαν τῷ θεῷ he gave himself to God for us as a sacrifice and an offering vs. 2.—π. τινὰ τῷ σατανᾷ εἰς ὄλεθρον τῆς σαρκός hand someone over to Satan for destruction of his physical body 1 Cor 5:5. οὓς παρέδωκα τῷ σατανᾷ, ἵνα whom I have turned over to Satan, in order that 1 Ti 1:20 (cp. INikaia I, 87, 4f of someone handed over to the gods of the netherworld for tomb violation [New Docs 4, 165]; also the exorcism PGM 5, 334ff νεκυδαίμων, … παραδίδωμί σοι τὸν δεῖνα, ὅπως … ; s. the lit. s.v. ὄλεθρος 2; also CBruston, L’abandon du pécheur à Satan: RTQR 21, 1912, 450–58; KLatte, Heiliges Recht 1920; LBrun, Segen u. Fluch im Urchr. ’32, 106ff). The angel of repentance says: ἐμοὶ παραδίδονται εἰς ἀγαθὴν παιδείαν they are turned over to me for good instruction Hs 6, 3, 6a (Demetr. Phaler. [IV/III B.C.] Fgm. 164 FWehrli ’49: Demosthenes παραδίδωσι ἑαυτὸν τῷ Ἀνδρονίκῳ to be initiated into dramatic art).—ἑαυτοὺς παρέδωκαν τῇ ἀσελγείᾳ they gave themselves over to debauchery Eph 4:19. ταῖς ἐπιθυμίαις τ. αἰῶνος τούτου Hs 6, 2, 3. ταῖς τρυφαῖς καὶ ἀπάταις 6, 2, 4. παρεδώκατε ἑαυτοὺς εἰς τὰς ἀκηδίας Hv 3, 11, 3 (s. ἀκηδία). Of God, who punishes evil-doers: παρέδωκεν αὐτοὺς εἰς ἀκαθαρσίαν he abandoned them to impurity Ro 1:24 (for the thought cp. 1QH 2:16–19. See also EKlostermann, ZNW 32, ’33, 1–6 [retribution]). εἰς πάθη ἀτιμίας to disgraceful passions vs. 26. εἰς ἀδόκιμον νοῦν vs. 28. παρέδωκεν αὐτοὺς λατρεύειν τῇ στρατιᾷ τοῦ οὐρανοῦ Ac 7:42. God, the All-Gracious One, is the subject of the extraordinary (s. lit. διδαχή 2) expression εἰς ὸ̔ν παρεδόθητε τύπον διδαχῆς = τῷ τύπῳ δ. εἰς ὸ̔ν π. (obedient) to the form of teaching, for the learning of which you were given over i.e. by God Ro 6:17 (cp. the ins. fr. Transjordania in Nabataean times NGG Phil.-Hist. Kl. Fachgr. V n.s. I, 1, ’36, p. 3, 1 Abedrapsas thanks his paternal god: παρεδόθην εἰς μάθησιν τέχνης=‘I was apprenticed to learn a trade’. AFridrichsen, ConNeot 7, ’42, 6–8; FBeare, NTS 5, ’59, 206–10; UBorse, BZ 12, ’68, 95–103; FDanker, Gingrich Festschr., ’72, 94).
    ② to entrust for care or preservation, give over, commend, commit w. dat. (cp. PFlor 309, 5 σιωπῇ παραδ. ‘hand over to forgetfulness’; Just., A II, 5, 2 τὴν … τῶν ἀνθρώπων … πρόνοιαν ἀγγέλοις … παρέδωκεν ‘[God] entrusted angels with concern for humans’; Tat. 7, 3 τῇ σφῶν ἀβελτερίᾳ παρεδόθησαν ‘they were handed over to their own stupidity’) παραδίδοσθαι τῇ χάριτι τοῦ κυρίου ὑπό τινος be commended by someone to the grace of the Lord Ac 15:40. Ἀντιόχεια, ὅθεν ἦσαν παραδεδομένοι τῇ χάριτι τοῦ θεοῦ εἰς τὸ ἔργον Antioch, from which (city they had gone out) commended to the grace of God for the work 14:26.—παρεδίδου τῷ κρίνοντι he committed his cause to the one who judges 1 Pt 2:23.
    ③ to pass on to another what one knows, of oral or written tradition, hand down, pass on, transmit, relate, teach (Theognis 1, 28f passes on what he himself learned as παῖς, ἀπὸ τῶν ἀγαθῶν; Pla., Phil. 16c, Ep. 12, 359d μῦθον; Demosth. 23, 65; Polyb. 7, 1, 1; 10, 28, 3; Diod S 12, 13, 2 π. τινί τι pass on someth. to future generations εἰς ἅπαντα τὸν αἰῶνα; Plut., Nic. 524 [1, 5]; Herm. Wr. 13, 15; Jos., C. Ap. 1, 60 τὴν κατὰ νόμους παραδεδομένην εὐσέβειαν; PMagd 33, 5 of a report to the police concerning the facts in a case; Just.; A I, 54, 1 τὰ μυθοποιηθέντα) Lk 1:2. παραδόσεις Mk 7:13 (of the tradition of the Pharisees, as Jos., Ant. 13, 297; cp. the rabbinic term מָסַר); 1 Cor 11:2. ἔθη Ac 6:14. ὁ ἡμῖν παραδοθεὶς λόγος the teaching handed down to us Pol 7:2 (Just., D. 53, 6). ἡ παραδοθεῖσα αὐτοῖς ἁγία ἐντολή 2 Pt 2:21 (ApcMos 23 τὴν ἐντολήν μου ἣν παρέδωκά σοι). ἡ παραδοθεῖσα τοῖς ἁγίοις πίστις Jd 3. τὰ παραδοθέντα (Philo, Fuga 200) Dg 11:1. παρεδίδοσαν αὐτοῖς φυλάσσειν τὰ δόγματα they handed down to them the decisions to observe Ac 16:4.—(In contrast to παραλαμβάνειν [the same contrast in Diod S 1, 91, 4; 3, 65, 6; 5, 2, 3; PHerm 119 III, 22; BGU 1018, 24; PThéad 8, 25]) pass on 1 Cor 11:23a; 15:3; AcPlCor 2:4; EpilMosq 2. W. a connotation of wonder and mystery (of mysteries and ceremonies: Theon Smyrn., Expos. Rer. Math. p. 14 Hiller τελετὰς παραδιδόναι; Diod S 5, 48, 4 μυστηρίων τελετὴ παραδοθεῖσα; Strabo 10, 3, 7; Wsd 14:15 μυστήρια καὶ τελετάς. ParJer 9:29 τὰ μυστήρια … τῷ Βαρούχ; Just., D. 70, 1 τὰ τοῦ Μίθρου μυστήρια παραδιδόντες; cp. 78, 6. Cp. Herm. Wr. 13, 1 παλιγγενεσίαν; PGM 4, 475) πάντα (πᾶς 1dβ) μοι παρεδόθη ὑπὸ τ. πατρός μου Mt 11:27; Lk 10:22 (cp. Herm. Wr. 1, 32 πάτερ … παρέδωκας αὐτῷ [ὁ σὸς ἄνθρωπος is meant] τὴν πᾶσαν ἐξουσίαν; in Vett. Val. 221, 23 astrology is ὑπὸ θεοῦ παραδεδομένη τ. ἀνθρώποις.—For lit. on the saying of Jesus s. under υἱός 2dβ).—S. παράδοσις, end.
    ④ to make it possible for someth. to happen, allow, permit (Hdt. 5, 67; 7, 18 [subj. ὁ θεός]; X., An. 6, 6, 34 [οἱ θεοί]; Isocr. 5, 118 [οἱ καιροί]; Polyb. 22, 24, 9 τῆς ὥρας παραδιδούσης) ὅταν παραδοῖ ὁ καρπός when the (condition of the) crop permits Mk 4:29.—On the whole word: WPopkes, Christus Traditus, ’67.—M-M. EDNT. TW. Spicq. Sv.

    Ελληνικά-Αγγλικά παλαιοχριστιανική Λογοτεχνία > παραδίδωμι

Страницы

См. также в других словарях:

  • not do a hand's turn — not do a hand s ˈturn idiom (old fashioned) to do no work • She hasn t done a hand s turn all week. Main entry: ↑handidiom …   Useful english dictionary

  • hand's turn — noun : an act of manual labor; especially : a single usually small expenditure of effort would not do a hand s turn to save himself from starvation * * * handsˈturn or hand s turn noun (usu with a negative) a single or least act of work • • •… …   Useful english dictionary

  • hand — hand1 W1S1 [hænd] n ↑finger, ↑fingernail, ↑thumb ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(part of body)¦ 2¦(help)¦ 3¦(control)¦ 4 get out of hand 5 on the other hand 6 hands off 7 in hand …   Dictionary of contemporary English

  • hand — 1 noun PART OF THE BODY 1 (C) the part at the end of a person s arm, including the fingers and thumb, used to pick up or keep hold of things: He held the pencil in his right hand. | Go wash your hands. | hold hands: They kissed and held hands. |… …   Longman dictionary of contemporary English

  • turn — turnable, adj. /terrn/, v.t. 1. to cause to move around on an axis or about a center; rotate: to turn a wheel. 2. to cause to move around or partly around, as for the purpose of opening, closing, or tightening: to turn a key; to turn the cap of a …   Universalium

  • turn — turn1 [ tɜrn ] verb *** ▸ 1 change position ▸ 2 change direction ▸ 3 make circular movement ▸ 4 do/become something else ▸ 5 become particular age ▸ 6 move page to other side ▸ 7 about stomach ▸ 8 milk: become sour ▸ 9 affect game/fight ▸ 10… …   Usage of the words and phrases in modern English

  • hand — noun 1》 the end part of the arm beyond the wrist, including the palm, fingers, and thumb.     ↘[as modifier] operated by or held in the hand.     ↘[as modifier or in combination] done or made manually. 2》 a pointer on a clock or watch indicating… …   English new terms dictionary

  • hand — I [[t]hæ̱nd[/t]] NOUN USES AND PHRASES ♦ hands (Please look at category 56 to see if the expression you are looking for is shown under another headword.) 1) N COUNT Your hands are the parts of your body at the end of your arms. Each hand has four …   English dictionary

  • hand — hand1 [ hænd ] noun *** ▸ 1 body part at end of arm ▸ 2 help ▸ 3 clapping ▸ 4 part of clock ▸ 5 set of cards you hold ▸ 6 advantages in situation ▸ 7 someone working on farm/ship ▸ 8 handwriting ▸ 9 unit of height of horses ▸ + PHRASES 1. ) count …   Usage of the words and phrases in modern English

  • turn over — 1) PHR V ERG If you turn something over, or if it turns over, it is moved so that the top part is now facing downwards. [V n P] Liz picked up the blue envelope and turned it over curiously... [V n P] I turned him over on his back... [V P n ( …   English dictionary

  • hand — /hænd / (say hand) noun 1. (in humans) the terminal, prehensile part of the arm, consisting of the palm and five digits. 2. the corresponding part of the forelimb in any of the higher vertebrates. 3. the terminal part of any limb when prehensile …  

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»